dinsdag 28 januari 2014

Hoofdstuk 7

1964-1965

Vlak voor de kerst trouwen we in het stadhuis en de kerk  en na de dienst gaat de hele familie mee naar het huis van mijn ouders. Het is een eenvoudig huiselijk trouwfeest, want we kunnen geen extra geld besteden aan een grote bruiloft. Ondanks de grote woningnood hebben we een bovenhuis gekregen door tussenkomst van de broer van mijn vader. We hebben het keurig en eenvoudig ingericht met ons spaargeld.
De eerste weken verlopen heel rustig en met de kerst en jaarwisseling is het heel gezellig. De familiebezoekjes heen en weer verlopen voorspelbaar.
In januari besluit ik naar de huisdokter te gaan, want ik wil aan de pil. Nu we getrouwd zijn, durf ik daar eindelijk om te vragen. Sinds een paar jaar is die op de markt maar alleen vrouwen die… ja, ze zullen niet slecht zijn, maar de pil vraag je toch niet voor je getrouwd bent.
Misschien gaat het vrijen dan ook iets beter als alle angst voor een zwangerschap wegvalt.
Ik neem plaats tegenover de huisarts die aan zijn bureau zit.
“En, vertel het maar eens.”
“Ja dokter, ik wil graag aan de pil.”
“O, je wilt graag aan de pil.”
Hij knikt en kijkt me aan alsof hij het begrijpt.
“Vindt je man dat goed, is hij het daarmee eens?”
Ik voel me overdonderd door die vraag. We hebben daar wel over gesproken, maar toestemming? Daar heb ik helemaal niet over nagedacht. Een baby zit gewoon niet in de planning. Misschien hebben we het er terloops over gehad, maar ik kan het niet zo helder in mijn herinnering naar boven halen. Hij wacht op een antwoord.
“Nee uh, ik geloof het niet,” stotter ik.
“Nou dan zou ik dat eerst maar eens met je man gaan bespreken.”
Binnen twee minuten sta ik weer buiten en wandel met een rot gevoel naar huis. Ik ben net ongesteld geweest en hoopte zo gauw mogelijk te kunnen beginnen. Vaak menstrueer ik om de zes weken met vreselijke buikpijn. Ook daar hoop ik met de pil vanaf te zijn.
Natuurlijk is Peter het er mee eens en ik besluit mijn volgende periode af te wachten.
Maar de volgende menstruatie blijft uit. In februari word ik niet meer ongesteld. Ja, dan komt er toch al heel snel een baby. Dan hoeven we ook niet meer voorzichtig te zijn. We gaan aan het rekenen en komen uit op eind oktober op zijn vroegst, maar waarschijnlijk zal het november worden. Door mijn onregelmatige menstruatie is het moeilijk te berekenen.
Het is toch leuk zo’n baby op komst. Ik heb er ook alle tijd voor. Ik kon niet blijven werken op kantoor. Als getrouwde vrouw kreeg ik gewoon mijn ontslag aangeboden. Ik voel me prima. Alles gaat naar wens en de vroedvrouw is tevreden.  Wel vindt ze dat het kindje erg klein is, maar ik ben zelf ook maar een onderdeurtje. Dus wat wil je?
Peter krijgt een nieuwe baan. Hij gaat in de stad werken als chauffeur op een bestelbusje voor een loodgietersbedrijf. Hij verdient evenveel als bij het verhuisbedrijf, maar hoeft niet meer zo vaak en ver van huis. Dat is wel zo fijn met gezinsuitbreiding in het verschiet. Hij kan dan ook ‘s avonds altijd thuis zijn.
Als het eind oktober is, is er nog geen baby. Dan zal het misschien wel half november worden we kunnen ons best een maand vergist hebben.  Maar ook in november komt er geen baby. Ik ben misschien helemaal nog niet zwanger geweest toen ik niet meer menstrueerde. Het wachten duurt een eeuwigheid en eindelijk op 12 december wordt onze zoon geboren. Volgens de vroedvrouw ziet hij eruit alsof hij normaal op tijd is. Het is een makkelijke bevalling voor zover je een geboorte makkelijk kunt noemen. Ik heb drie hechtingen.
Iedere nacht moet ik eruit om te voeden, vaak twee keer. Dan transpireer ik verschrikkelijk en voel me zwak en moe. Tommy is erg klein. Hij heeft de nachtvoeding nodig volgens de vroedvrouw en de wijkverpleegkundige. Peter vindt wel dat we snel weer kunnen vrijen. Voor de bevalling was dat ook al zo vervelend. Maar nu is het veel erger. Het is pijnlijk en ik vind het  vies. Ik vloei natuurlijk nog en ben te moe, maar dat is voor Peter niet interessant.
Mijn moeder komt de eerste tijd iedere morgen even langs om me te helpen. Ze brengt een homeopathisch drankje mee om aan te sterken.
Na de middag gaat ze naar huis en vraagt me of ik het nu verder zelf kan redden. “Ja natuurlijk”, zeg ik vrolijk en hoop dat ze snel weggaat, want als ze mijn tranen ziet en merkt hoe ongelukkig ik me voel, zal dat het hek van de dam zijn, dan hou ik niet meer op met huilen. Dat wil ik voor geen prijs. Soms zie ik het helemaal niet meer zitten. Ik had een roze wolk verwacht, maar het vele werk, de luierwas, de vermoeidheid  en de diepe put waar ik in zit, lijken een boze droom.
Ik houd heel veel van Tommy. Ik vertroetel en knuffel hem. Hij heeft stekelhaartjes. Het is mijn stekelvarkentje en hij is mij zo lief. Het maakt niet uit dat anderen vinden dat ik hem niet zo mag noemen. Als ik hem ‘s nachts voed zit ik in het schommelstoeltje en geniet ondanks mijn vermoeidheid van ons samenzijn. Wekenlang huilt hij ‘s nachts en moet ik eruit.
‘s Morgens vroeg haal ik snel bij de bakker een half broodje, want als ik daar te lang tegenaan kijk, krijg ik buikpijn en moet ik alweer naar het toilet. Ik kijk als een berg tegen de dag op.
De boodschappen doe ik op een holletje tussen de slaapjes van Tommy door. Over wandelen met de baby durf ik al helemaal niet te denken. Voor ik alles geregeld en dan ook nog de kinderwagen van de trap af heb…, alleen al dat overwegen, zorgt ervoor dat ik op een holletje met buikpijn naar de WC ren.  Het is me allemaal veel te zwaar. Van Peter hoef ik geen hulp te verwachten. Hij werkt hard bij de baas en ‘s avonds heeft hij wel wat anders te doen. Regelmatig gaat hij naar de voetbalclub waar hij in het bestuur een taak heeft gekregen.
Hij zegt dat hij niet begrijpt waarom ik niet lekker ga wandelen met de baby.
“Al die moeders zie ik nu in het voorjaar langs de Rijn lopen met de kinderwagen en jij zit hier thuis met dat mooie weer,” en verder steekt hij geen hand uit. Ik heb toch zelf de hele dag de tijd voor alles.
Na vier maanden stop ik met borstvoeding, noodgedwongen door vermagering en dunne ontlasting die maar niet overgaat.  De arts zoekt in een boekje naar pillen om de melktoevloed af te remmen zonder de bijwerkingen van diarree.
Langzamerhand begin ik iets aan te sterken en raak ik meer opgewassen tegen het moederschap. Maak wandelingen met de kinderwagen en ga zelfs de stad weer in om te winkelen. Mijn kracht keert terug en daarmee mijn vrolijkheid.



Ik haal mijn boodschappen op de fiets nu ik geen auto meer heb. Ik trap de heuvel op en ga mèt de boodschappen gelukkig de heuvel weer af. Ik hoop dat ik het kennisje van Peter niet tegenkom die, volgens de verhalen, in mijn autootje rijdt. Stel je voor dat ze op hetzelfde tijdstip in dezelfde winkel de boodschappen haalt als ik. Zij lekker in mijn auto en ik maar fietsen denk ik boosaardig. Ik kom haar gelukkig nooit tegen.
De kinderen hebben vriendjes en vriendinnetjes op de camping en aan het einde van het seizoen krijgt Mark een uitnodiging voor een verjaardagsfeestje. Hij heeft gevraagd of Peter hem ernaartoe wil brengen, maar die komt niet opdagen en als Mark hem opbelt krijgt hij geen gehoor. Het wordt later en later. Dan Opa maar vragen of hij hem weg kan brengen. Gezamenlijk stappen we in zijn autootje. Mark en ik achterin en Tommy naast mijn vader. Vanaf de hoofdweg is er een verharde weg die ophoudt bij de ingang van de camping. Vrolijk rijden we over de toegangsweg tot we voor ons het bestelbusje van Peter zien opdagen. Hij komt met een noodvaart frontaal op ons af rijden. Ik zie mijn vader verstarren, maar hij haalt de voet niet van het gaspedaal en rijdt vastberaden rechtshoudend door. Mijn handen klampen zich vast aan de rand van de zitting. Vlak voor hij een botsing veroorzaakt, gooit Peter het stuur om en schiet rakelings langs ons heen. We zijn perplex. Onvoorstelbaar we houden het niet voor mogelijk wat we hier hebben ervaren. Hij zal toch zeker wel weten dat de kinderen ook in de auto zitten. Heeft hij dit zo gepland? Ik zit te trillen van de zenuwen. We brengen Mark naar zijn vriendinnetje en we zullen hem later op de avond weer ophalen.
Op de terugweg, zonder Mark, zit Tommy weer naast Opa en ik zit achterin.
“Jullie zijn allemaal bang voor hem. Dat geeft hem alleen maar meer kans tot agressief gedrag. Het enige dat hij heeft is een hoop branie en praatjes. Jullie moeten niet bang voor hem zijn,”  zegt mijn vader. Met ‘jullie’ bedoelt hij vooral mijn moeder en ik.
Als we bij mijn flatje arriveren staat Peter ons op te wachten achter zijn bestelwagen. Ik durf de auto niet uit en mag dat ook niet van mijn vader en Tommy.
“Blijf jij nou maar zitten,” zeggen ze.
Ze stappen uit de auto. Ik hoor dat Peter tegen mijn vader schreeuwt dat hij zijn kinderen heeft ontvoert. Als ik niet zo vol emotie zat, zou ik kunnen zien dat dit een volstrekt belachelijke situatie is, ‘zijn kinderen ontvoerd…’. Die man is volkomen doorgeslagen. Mijn vader, zo vredelievend en zacht van karakter, heeft zich nu breed gemaakt en staat furieus oog in oog met Peter in een woordenwisseling. Tommy staat er op het oog rustig naast en houdt hen strak in de gaten. Ik hoor de woorden heen en weer flitsen tot ze, nog steeds vol boosheid zich omdraaien. Ik slaak een zucht van verlichting. We praten nog wat na in de auto terwijl Peter met zijn busje verdwijnt. Tommy en ik stappen uit en gaan ons flatje in. Later op de avond halen we Mark weer op.
Die avond is het feest boven het hoofd van mijn ouders hij schreeuwt dat hij de hele familie van kant zal maken en andere dreigementen onder het geweld van harde muziek. Mijn ouders hebben het zwaar te verduren.

De school is begonnen en ik krijg het druk. Het is heerlijk zo bezig te kunnen zijn. Ik kan daardoor alle ellende een beetje naar de achtergrond proberen te schuiven. Maar dromen laten zich niet beteugelen. Ik zie dat Peter als een vlieg tegen de muur van het appartement opklimt en met boze ogen over het balkon in de kamer kijkt,  zwaaiend met een bierfles in zijn hand. De droom is zo echt, het lijkt bijna werkelijkheid. Als ik wakker word kijk ik vanaf mijn uitgeklapte stoelbed  naar het raam. Het is onmogelijk wat waarheid lijkt te zijn. De angst heeft me even te pakken. Maar de realiteit wint het en ik val weer in slaap.

Ik heb de schilderlessen weer op kunnen pakken. Als ik het zuinig aan doe moet dat financieel haalbaar zijn. Ik heb altijd met kleine bedragen rond kunnen komen, dus nu moet dat ook lukken.
De relatie van Klaas, een docent van de schilderschool is ook beëindigd. Zijn vriendin is bezig haar spullen bij elkaar te pakken en zij gaan op vriendschappelijk wijze uit elkaar. We kennen elkaar al langer, maar door deze situatie zijn er andere raakvlakken en is er herkenning. Ik ga bij hem op bezoek en binnen de kortste keren ben ik hopeloos verliefd. Hij staat voor alles wat ik in een relatie heb gemist. De vele fantasieën over gemiste kansen en mogelijkheden lijken zich in hem waar te maken.
Als hij zijn expositie in een groot hotel even buiten onze woonplaats in gaat richten mag ik met hem mee om te helpen. Ik kom in een heel andere wereld terecht. Een wereld die mij zo boeit en onwaarschijnlijk interessant lijkt. Beiden hebben we in eerste instantie niet de behoefte een vaste relatie aan te gaan, maar alles wat er wel is, is sprookjesachtig bijna niet realistisch in mijn ogen. Geen onverschilligheden, maar een gevoel van gehoord worden. Respect voor elkaars doen en laten, dat ik niet meer kende. Hij gaat mijn leven beheersen en ik kan er nauwelijks los van komen. Het overspoelt en overweldigt me. Ik leef van de ene dag in de andere constant op zoek naar verwerkelijking van iets dat buiten mijzelf aanwezig lijkt te zijn, iets dat ik me eigen wil maken. Ik klamp mij eraan vast als een laatste strohalm. En al gauw begin ik een behoorlijke claim op hem te leggen. Ik weet wel dat, wat ik wil niet klopt met wat ik doe en word heen en weer geslingerd in voortdurende onrust.
De kinderen hebben er een probleem bij. Peter vraagt regelmatig of ik al een nieuwe vriend heb en zij durven het hem niet te bekennen uit angst voor represailles. Ook dat weet ik, maar het is me onmogelijk afstand te nemen van mijn heftige emoties.
Als ik bij Klaas kan zijn voel ik me een heel ander mens. Gelijktijdig is er een enorme spanning. Ik heb het gevoel te moeten beantwoorden aan iets dat ik niet waar kan maken. Ik ben doodsbang hem te verliezen. Genietend van de goede momenten verval ik in depressies van angst om hem kwijt te raken en voel me eenzaam als hij niet bij mij is. De toppen van de berg zijn hoog en de dalen diep.

1967

Peter gaat al een tijdje niet meer mee naar de kerk. Ik heb daar wel begrip voor.  Als ik eerlijk ben, weet ik dat het voor mij ook steeds moeilijker wordt om te gaan.  Nu Tommy een half jaar oud is, geef ik de moed op om door te gaan met mijn kerkelijke activiteiten. Het eerste halfjaar was ik te moe en te druk, nu ben ik er zo aan ontwend dat het me minder belangrijk lijkt. Ik vraag mezelf steeds meer af. De dingen in de bijbel worden zo letterlijk geïnterpreteerd en zijn daardoor zo onwaarschijnlijk in deze tijd van wetenschappelijke verklaringen. Ik kan niet meer geloven in dingen die zo onwaarschijnlijk zijn. Ik heb gewoon geen zin om me nog te verdiepen in wonderen en dogma’s en in wat ik wel of niet zou moeten of mogen doen. Ik leg liever alles naast me neer. Er is niets meer over van de diepgevoelde ervaringen uit mijn kindertijd. Het leven is al moeilijk genoeg.
Ik haal een vers worstje bij de slager. Varkensvlees aten we nooit, ook dat was verboden en een van de vele leerstukken.  Ik stap bij Annelies naar binnen om te vragen hoe lang ik het moet braden. In het begin voel ik me schuldig, de gewoonten en verplichtingen zijn diep geworteld. Ik ga me steeds minder houden aan dat wat van bovenaf wordt opgelegd en ik voel me vrij om te doen en laten wat ik wil. Ook op de zaterdag, waarop ik niet winkelen, werken of kopen mag, ga ik mijn eigen gangetje. Ik zie er het nut niet meer van in.
Johan en Annelies zijn gezellige buurtjes. Ze hebben een jongetje die een jaar ouder is dan Tommy. We hebben een babyfoonlijntje gespannen tussen onze huizen. Zo kunnen we alle geluidjes van onze zoon in de gaten houden en omgekeerd als zij bij ons langskomen.
We gaan op verjaarsvisite bij hen. Het is heel gezellig, er zijn geamuseerde gesprekken en Peter drinkt na lange tijd weer een pilsje, of misschien wel meerdere pilsjes, teveel.
‘s Nachts worden we wakker, Peter voelt zich ziek, hij zit op de rand van het bed en telt de doperwtjes die in de emmer voor hem liggen.  Ja, dat zijn de gevolgen van teveel drinken en er niet meer tegen kunnen. Ik heb het nog niet eerder meegemaakt en moet erom lachen.
Om een extraatje te verdienen gaat hij regelmatig ‘s avonds en op zaterdag beunhazen. Het geld dat hij daarmee verdient zie ik nooit. Het loon van zijn baas is voor de huishouding en hij krijgt daar zakgeld van. Dat kan ik mijzelf niet permitteren. Af en toe koopt hij iets extra’s wat hij belangrijk vindt zoals geluidsapparatuur en platen.
Ik kom net niet tekort aan het weekloon, maar ermee rondkomen valt niet mee.  Regelmatig moet ik dingen van het boodschappenlijstje schrappen. Ik leg alles wat per maand of jaar betaald moet worden weg, zoals ik van mijn moeder geleerd heb en houd vijfenveertig gulden over om boodschappen van te doen. Nu met een baby erbij is het leven ook duurder geworden. Ik moet er toch maar eens met Peter over praten. Misschien kan hij af en toe wat  bijdragen aan het huishouden.
Ik laat hem een boodschappenbriefje met de prijzen zien om mijn woorden kracht bij te zetten. Volgens mij is dat duidelijk genoeg. Hij kijkt er nauwelijks naar en antwoordt:
“Als je mij nou vijf gulden zakgeld geeft in plaats van zeven vijftig, zou het dan beter uitkomen.”
Daar heb ik niet op gerekend, het scheelt een rijksdaalder. Ik had gehoopt dat hij wat zou gaan afdragen van het geld dat hij extra verdient. Ik heb weer het idee dat ik direct moet antwoorden omdat ik niet gewend ben om te zeggen dat ik erover na zal denken en weet niets anders te melden dan dat ik er akkoord mee ga en dat het toch iets zal schelen. Ik ben er een beetje ontevreden over en daar blijft het bij.



Ik ben jarig. ’s Morgens ga ik naar school en ’s middags krijg ik visite. Een oudere buurvrouw komt ook een kopje koffie drinken met een gebakje. Ze heeft sinds kort haar man verloren en is erg verdrietig.
Regelmatig vertelt ze me hetzelfde: “ik ben blij dat ik mijn stofdoek nog heb.”
Wat lijkt me dat triest om een stofdoek zo belangrijk te vinden. Met stofdoeken kan ik me totaal niet bezighouden. Dat is voor mij slechts bittere noodzaak, maar zij is blij dat ze af en toe haar hart bij mij kan luchten.
Mijn schoonfamilie is ook present. Tommy komt uit school binnen met de verjaarspost. Er zit een envelop bij van Peter. Verwonderd kijk ik ernaar en maak hem open. Op de binnenkant  van het gebloemde kaartje lees ik:
‘ Dit is je laatste verjaardag.’
Ik ben sprakeloos. Het slaat in als een bom. Hij heeft bereikt wat hij wil. Deze wens gaat mijn hele verjaardag beheersen. In een eerste reactie verscheur ik de kaart, maar later bedenk ik me en plak hem weer netjes met plakband aan elkaar. Ik zal hiermee naar de politie gaan. Ik heb met dit dreigement iets tastbaars in handen. Misschien kan ik daardoor hulp van de politie krijgen. Al heeft het bezoek nog zoveel begrip voor mijn emotie toch kan ik iedereen de deur wel uitkijken. Ik ben totaal niet meer aanwezig in de gesprekken en iedere keer als ik een diesel hoor sta ik dwangmatig op om te kijken of het busje van Peter voorbij rijdt, terwijl ik doe alsof er niet zoveel aan de hand is en daarmee de schijn probeer op te houden.
Mijn schoonfamilie gaat eindelijk naar huis en ze verzekeren mij dat ik een beroep op hen kan doen. Helaas is mijn affiniteit met hen nooit zo groot geweest dat ik daar graag gebruik van zal maken, maar zeker is dat ik hun goodwill waardeer. Ik ben opgelucht als iedereen weg is.
Die avond ben ik een klein beetje afgekickt van de spanning en het gaat wel weer. Rina is er met verschillende collega-vrienden die mij liefdevol in hun groep opnemen. Ik ken hen al langer van de verjaardagen bij Rina. De enige vrienden die ik zelf dacht te hebben, waarvan ik hoopte ze te kunnen behouden, laten het afweten. Het raakt me diep.


 blz.74