zaterdag 11 januari 2014

Hoofdstuk 4


Na het ontbijt pak ik mijn spullen, geef Gea een dikke knuffel en vertrek naar mijn ouders. Bij hen drink ik een kopje koffie en vertel wat mijn plannen zijn. Dan ga ik op de fiets de stad in naar het gemeentehuis en de sociale dienst. Ik haal een briefje van onvermogen dat ik nodig heb om de echtscheiding aan te vragen en rol gaandeweg van het een in het ander. 
Ik moet woonruimte zien te vinden. Op het gemeentehuis krijg ik te horen dat ik geen uitkering krijg als ik geen woonruimte en adres heb en dat ik geen woonruimte krijg als ik geen uitkering heb. Een cirkel waar ik niets van begrijp en waardoor er een gevoel van paniek naar boven komt. Ik bekijk een kleine studentenkamer in een groot oud huis, maar realiseer me intussen dat het geen optie is met twee kinderen. Ik moet in mijn ontreddering geen overhaaste rare dingen doen om aan een woonplek te komen, maar alles op zijn tijd op me af laten komen.
Na de middag ben ik weer bij mijn ouders. Peter is tussen de middag zoals gewoonlijk een half uurtje thuis geweest. De tijd waarin ik altijd zorgde dat de warme maaltijd op tafel stond en nu is hij weer naar zijn werk. Ik kan even rustig een sneetje brood bij mijn ouders eten.
De zorgen van mijn moeder zijn duidelijk merkbaar. Ik probeer haar de weinige duidelijkheid te geven die ik zelf nauwelijks heb. Ze heeft haar hele leven geprobeerd alle problemen voor mij op te lossen en me met raad en daad bijgestaan, maar nu zijn er grenzen waar ze tegenaan loopt. Haar grote bezorgdheid om mijn welzijn is ze ondanks mijn volwassenheid niet kwijtgeraakt. Voorlopig kan alles even reilen en zeilen zoals het is. Intussen kan ik regelen wat nodig is. Mijn vader lijkt er wat beter tegen bestand maar misschien is hij van binnen minder rustig dan hij laat merken.
Om drie uur komt Rina thuis van haar werk op school. Ik kan voorlopig bij haar logeren. Ik ga met mijn tassen zoals afgesproken naar haar toe en krijg de sleutel van haar huis. Ze vindt het prima dat ik haar adres als postadres opgeef aan de gemeente en zo kan het balletje gaan rollen. Ik woon voorlopig even dicht bij de kinderen en kan zelf een oogje in het zeil houden. 
De volgende dag komt een collega van Rina langs en we raken aan de praat. Het is alsof ik in een roes van organiseren en regelen leef. Totdat hij ter sprake brengt dat ik binnenkort ook al mijn eigendommen en misschien wel de helft van de inboedel uit het huis hiernaast moet halen. De gedachte daaraan lijkt plotseling van een heel ander kaliber te zijn. Een werkelijkheid die nog niet goed tot me was doorgedrongen. Een navelstreng die doorgesneden moet worden, waardoor mijn hele verbondenheid met het verleden en de grond onder mijn voeten wegvalt. In gedachten zie ik mijzelf al mijn persoonlijke eigendommen weghalen? En wat neem ik mee en wat niet? De kille leegte die achterblijft. Niets is daar meer van mij. Twee levens en dat van de kinderen totaal op losse schroeven. Geen basis om me aan vast te houden. Ik zie een ruimte vol onzekerheden. Dat lege gevoel van nergens meer thuis zijn, was ik heel even kwijt geweest door alle drukte. Het lijkt of het nu dubbel zo hard binnenkomt. Het is nog niet zover, maar het moment van die werkelijkheid zal onherroepelijk komen.
Na het gesprek wandel ik even bij mijn ouders binnen. Het is mooi weer en de keukendeur staat open. We zitten in het achtertuintje. Plotseling verschijnt Peter boven op het balkon, vroeger dan ik verwacht. Hij wil aardappels koken voor hem en de kinderen. Hij deed het nooit eerder en vraagt aan mij hoe dat moet. Ik vertel het hem, terwijl mijn moeder naar binnen gaat. Als ik ben uitgesproken, vlucht ik ook de keuken in. Ik sta te trillen op mijn benen. Verdomme, waarom kan ik daar niet wonen en gewoon voor de kinderen zorgen. Laat hem in godsnaam ophoepelen. Een ongekende felle agressie trekt door me heen.
Ik ben zo boos. Ik kan wel gillen en huil van ingehouden woede.



1953

Mijn vader krijgt ziekteverlof. Hij is zwaar overspannen zegt mijn moeder. In Otterlo, vlakbij het hek van De Hoge Veluwe, middenin het bos staat een, als kampeerwagen omgebouwde houten werkkeet van het werk van de broer van mijn moeder.
In de zomer mogen mijn oom en zijn collega’s daar om beurten een weekje vakantie doorbrengen. Nu, samen met oom en tante mogen we er zes weken gebruik van maken. In het woongedeelte kan de eethoek voor de nacht omgebouwd worden tot een tweepersoons slaapplaats. In de tegenoverliggende zijde is het keukentje met twee petroleumstelletjes. Achter een wandje met een kleine open doorgang is een dubbele slaapplaats. Het bedje erboven is voor mij en voor Rina als ze komt logeren.
Ik krijg vrij van school. Het is april en de nachten zijn koud. ‘s Morgens  ligt er ijs op de emmer met water die in de kampeerwagen staat. We liggen nog in bed. Oom gaat op de Kaptein, zijn motor naar het werk en mijn vader zal een eindje met hem meerijden om in het dorp verderop af te stapppen en terug te wandelen.
Het is al licht, de zon schijnt en papa staat zich te scheren. Vanuit mijn bed kan ik hem zien staan. Hij zingt.
‘Ik ben bukkieboe en ik kom toe joe met de pipola la la la la. Ik kom helemaal helemaal hierheen uit het wilde westen van shanoeloe...’
Het zijn liedjes die hij vroeger bij de padvinderij heeft geleerd. Hij zingt ze mij voor. Ik kan het al helemaal meezingen.
Plotseling maakt hij een beweging en met zijn handen in de hoogte roept hij: “Potverdikkie, wat is dat nou!”
Hij heeft de scheerzeep in mijn plaspotje, dat half onder het tafeltje naast hem staat, laten vallen. We hebben de grootste schik.
 “Wat zal jij mooi blank worden” , zegt mijn tante.
Hij moet naar buiten om de pomp aan de gang te krijgen door er water bovenin te gooien en dan gelijktijdig pompen, pompen, pompen totdat het water naar boven komt. Zo kan hij zijn scheerzeep afspoelen met het ijskoude water.
Later hoor ik de Kaptein aanslaan en vertrekken papa en oom op de motor. Als de bedden zijn opgeruimd en het ontbijt op tafel staat is mijn vader weer terug van zijn wandeling.
Vanaf mijn slaapplek kan ik ze iedere avond horen praten over de bijbel en over Jezus.
“Hij laat zijn kinderen niet in de steek of gek worden,”  hoor ik tante zeggen. Mijn moeder heeft niet toegestaan dat papa opgenomen wordt en geshockt.
Ik ben blij dat Rina weer een tijdje mag komen logeren, we hebben het altijd zo fijn samen. Zij gaat nog niet naar de grote school,  dus hoeft ze niet zoals ik extra vrij te vragen.
Ik leer haar ook van Bukkieboe en samen wandelen we al zingend rondjes om de caravan.
Handje staan. Ja, dat gaan we leren. Ik durf het eigenlijk niet zo goed maar ik doe wel mijn best. Rina is veel dapperder dan ik. Mijn tante en mama zitten naar ons te kijken en vermaken zich terwijl ze ons aanmoedigen. Ze denken dat Rina het toch niet voor elkaar krijgt, want ze is nog zo klein, maar ze laat zich niet op haar kop zitten. En met een reuze zwaai zwiept ze haar beentjes in de lucht en dan duikelt ze, over haar evenwicht heen onder de  kampeerwagen door. Mijn moeder vliegt overeind en Rina zegt.
“Gossie.”
Huilen doet ze niet. Ze is flink maar wel geschrokken. Rina moet er toch mee ophouden en eerst maar iets groter worden.
We hebben een schommel aan de grote zijtak van de dennenboom en spelen in het zand. Als we dieper graven met de eetlepels vinden we gekleurd zand. Verschillende prachtige kleuren komen tevoorschijn. We gaan ijsjes verkopen van dat prachtige zand. We maken een wandelingetje om de wagen en breiden ons rondje uit naar het volgende heideveldje in de veronderstelling dat we een grote ontdekkingstocht hebben gemaakt.
Iedere morgen gaan we door het bos naar het dorp om boodschappen te halen bij het kruideniertje. Het winkeltje is niet meer dan een breed gangpad langs de toonbank, waarachter een houten wand met schappen is en  bakken vol producten tegen de muur staan. Aan een touwtje  boven de toonbank hangen de papieren puntzakjes. Petroleum halen we aan de achterkant van het winkelboerderijtje op de deel, want dat wordt niet aan de voorkant verkocht. Uit een groot vat wordt de peterolie opgepompt in een kijkglas met een maatverdeling. Van daaruit loopt het in ons petroleumblik. Uit het dorpsschooltje naast de kruidenier klinken de kinderstemmen die tafels opzeggen. Wat zou ik het leuk vinden om ook naar dat schooltje te gaan met die grote speelplaats. Het ziet er zo gezellig en klein uit. Er zijn maar drie lokalen. Daartegenover langs de straat staat de kerk met de pastorie, onopvallend erachter tussen het groen. We halen het brood bij het bakkertje aan de overkant van de weg achter de kerk.
In het Rieselo wandelen we door bossen en over grote heuvelruggen, langs het hek van de Hoge Veluwe. Onderweg lopen we te zingen ‘Vader Jacob slaapt gij nog’. Rina wandelt dapper mee. Het lijkt wel alsof ze altijd te grote schoenen aan heeft. Ze zegt dat haar tenen zeer doen in kleinere. Oom begint plagend te zingen: Rie heeft lange tenen Bim bam bom Bim bam bom en hij lacht en hij lacht. Tot het niet meer mag van ons want Rina vindt het echt niet leuk meer.
Als de zes weken voorbij zijn gaan we weer naar huis en ziet mijn vader er blakend van gezondheid uit.

We gaan naar de kerk op zaterdag, want dat is de Sabbat. Mijn vader lijkt zijn stabiliteit door het geloof teruggevonden te hebben. Wel krijgt hij ontslag omdat hij de zaterdag vrij wil hebben en dat niet krijgt. Financieel wordt het er niet gemakkelijker op. Het was al niet eenvoudig om rond te komen met de beperkte middelen, nu wordt het nog moeilijker, maar hij heeft rust gevonden. Mijn ouders zijn helemaal overtuigd van de waarheid en God zal wel voorzien. Ik zit steeds met mijn wijsneus overal bij en ben aardig op de hoogte van alle dogma’s die er worden verkondigd. Ik voel me er helemaal bij betrokken en ben heel toegewijd.
Na een moeilijke tijd vindt mijn vader weer werk waar hij wel ‘s zaterdags vrij kan krijgen zodat we gewoon naar de kerk kunnen blijven gaan zoals we vinden dat het van ons gevraagd wordt. Het klopt dus: God laat zijn kinderen niet in de steek…


 Ik woon een paar dagen bij Rina. Ik ben op zoek geweest naar woonruimte en heb geïnformeerd bij de volwasseneneducatie naar de mogelijkheden om een Mavodiploma te behalen.
Als ik aan het werk wil, is het noodzakelijk een goede basiseducatie te hebben. Aangezien ik alleen een typediploma en twee jaar ULO heb lijkt het me zinvol een opleiding te gaan volgen. Er kan per vak gestudeerd worden. Ik zou in september kunnen beginnen.

Peter is ziek geworden, hij ligt in bed met een griepje en koorts . Ik ga naar hem toe en heb medelijden met hem. Weer vraagt hij me om terug te komen en is vreselijk zielig. Hoe gemakkelijk zou het zijn hem te verzorgen en alles terug te draaien, maar ik weet dat het geen oplossing is. Door deze gevoelens heb ik me al te vaak laten misleiden. Als ik terug zou gaan is dat uit gemakzucht. Het is verleidelijk niet de problemen aan te gaan en in het gekende leven terug te stappen. Dat is het enige dat hij van mij verlangt en verwacht. Het huis en zijn aanwezigheid zijn nog zo bekend en vertrouwd. Het is merkwaardig daar binnen te zijn. Vreemd is het ook weer weg te gaan. Blijven is voor mij niet meer bespreekbaar en met een vreemd heimwee ga ik de trap af naar buiten. Ik heb het idee dat er iets broeit. Het lege en machteloze gevoel overvalt me op allerlei mogelijke en onmogelijke momenten, maar ik kan niets voor hem betekenen.
Er hangt een zware lucht boven mijn hoofd. Het is tastbaar, beklemmend, beangstigend bijna. Teruggaan zou slechts kort de onweersbuien verdrijven en dat die er hangen, daarvan ben ik op dit moment overtuigd. Dat ik het bij Rina zo fijn heb, sleept me door de eerste opwellingen van angst en de overweging om de scheiding op te geven heen.
Ik meld me aan bij een maatschappelijk bureau voor ondersteuning en hoop daarbij ook op hulp bij het zoeken naar een woonplek. Ik vertel over de problemen en mijn angst voor de agressie die ik van mijn echtgenoot kan verwachten, maar ik word door de vriendelijke dame onverrichter zake weggestuurd. Ze kunnen niet veel voor mij betekenen. Uiteindelijk is er nog niets aan de hand. Een ‘blijf van mijn lijf huis’ wordt me afgeraden door de vriendelijke vrouw. Ik schijn zelfbewust over te komen en word aangemoedigd mijn eigen heil te zoeken.
Ik zeg mijn schilderlessen en balletlessen af, waar ik erg aan verknocht ben. Die kan ik niet meer betalen. In ieder geval niet totdat mijn financiële positie wat duidelijker is.

De huisarts vraagt me bij hem aan te komen. Als ik op het spreekuur verschijn, vertelt hij me dat een situatie, zoals die nu is, niet gezond kan zijn. Het huis van Rina dat aansluit aan het woonhuis van Peter, is te gehorig. Het werkt op de stress en de gevoelens van Peter hij kan daar niet mee omgaan. Het is te moeilijk voor hem om te verwerken. Ja, ik kan het me wel voorstellen en dat heb ik ook duidelijk aangevoeld toen ik even bij hem ging kijken. Misschien was het ook niet zo handig om naar hem toe te gaan en belangstelling voor hem te tonen. Ik heb een relatieve rust gevonden. Voor Peter is het nu andersom. De arts raadt mij aan een andere verblijfplaats te zoeken om problemen te voorkomen.  Wat heeft Peter hem verteld?  Heeft hij ergens mee gedreigd waardoor de arts me dit zo dringend aanbeveelt?
Ik heb geen enkel weerwoord en sta voor de volgende hindernis.  Alles goed en wel, maar zo leuk is de situatie voor mij ook niet. Ik moet maar weer een oplossing zien te vinden. Toch wil ik Peter niet meer belasten dan nodig is. Ik vrees dat ik op den duur met zijn agressieve buien geconfronteerd zal worden. Die voorkom ik maar liever zoveel mogelijk. Als Peter in ons huis kan blijven wonen, geeft hem dat wat zekerheid en hopelijk voorkomt dat een te grote agressie. Zo langzamerhand zal hij wel begrijpen dat een scheiding onomkeerbaar is en de gevolgen van die realiteit zullen in zijn gedrag merkbaar worden.
Ik besluit naar de camping terug te gaan. Daar kunnen de kinderen bij mij zijn en vandaar naar school fietsen. Vanaf de camping kan ik dan allerlei zaken regelen.
Ik heb het autootje nog in gebruik en kan me makkelijk verplaatsen. Met tegenzin pak ik mijn spulletjes in en vertrek naar de caravan.
Tijdens de weekenden zullen beide kinderen bij hun vader zijn en kunnen ze gezamenlijk naar het voetbalveld.
Dat eerste weekend slaap ik alleen op de camping. Niet wetend wat er in de nacht van zaterdag op zondag voor de deur staat.


blz 35