1961
Als ik zondagmorgen wakker word,
ben ik al beroerd van het idee dat ik mee moet naar zijn huis. Maar ja, het hoort er bij. Het ene weekend
ben je bij de een thuis en het andere weekend bij de ander. Dat is zo als je
verkering hebt.
Ik voel me vanmorgen ziek en kan
echt niet mee. Pijn in mijn buik van de menstruatie. Ik weet dat ik niet gewoon
ziek ben. De hele situatie begint me steeds meer tegen te staan. Als de beslissing
is gevallen dat ik thuis kan blijven, knap ik op.
De overwegingen om het dogma te
doorbreken, krijgen de overhand. Niemand weet toch dat ik met hem naar bed ben
geweest. En God moet me maar vergeven. Na meer dan een half jaar maak ik de
verkering uit.
Als ik al mijn moed verzameld
heb, zoek ik een goed moment uit om Peter te vertellen dat ik geen zin meer heb
in verkering. Ik voel me veel te jong om al gebonden te zijn en daarom maak ik
het uit. Hij staat bedremmeld te kijken en ik pak snel mijn bromfiets om van
mijn werk naar huis te rijden. Het is vrijdagmiddag en ik kan bevrijd het
weekend tegemoet zien. Het hoge woord is eruit
In het weekend kan ik weer als
vanouds mee met mijn ouders, mijn ooms, tantes en nichtje Rina. Ik voel me zo
bevrijd en licht. Mijn hele wezen zingt van binnen. Nog diezelfde avond rijd ik
met mijn ouders naar Otterlo en hoop op een heerlijk vrij weekend.
De zelf omgebouwde kampeerbus,
die met het confectiebedrijfje van de dames bij elkaar is verdiend en door de
mannen is verbouwd en aangepast tot een heerlijk vakantieoord, staat weer in
Otterlo, bij het hek van De Hoge Veluwe,
maar nu in de bosrand achter een boerderij. Vanaf de weg loopt er een zandpad
langs het bedrijf, dat aan het zicht wordt onttrokken door een drie meter hoge
beukenhaag. Onder de poort door, die halverwege de afscheiding is gesnoeid, kom
je bij het woonhuis en het kookhuis, waar de boerin altijd aanwezig is en
klaarstaat om eieren en melk aan ons te verkopen. Achter het woonhuis is het
erf met de kippenschuur en de stallen, waarop ook de weg achterlangs de haag
uitkomt. Het pad leidt verder naar de houtwal tussen de landerijen, waar we een
heerlijk rustig plekje hebben gecreëerd. We wandelen veel in de bosrijke
omgeving langs het hek van De Hoge Veluwe en genieten van het landleven.
Het is zaterdagmiddag en de rust
is een weldaad. Mijn oom maakt ons attent op een jongen die met een bromfiets
aan de overkant van het weiland al een tijdje op de weg heen en weer rijdt.
Peter… Natuurlijk, ik hàd het
kunnen weten en toch niet verwacht. Hij heeft toch geen bromfiets. Ik wil hem
helemaal niet zien of spreken. Hij komt het erf van de boerderij al oprijden en
ik loop met tegenzin in zijn richting. Mijn familie wil ik hier ook niet mee
opzadelen. Ik ben van plan hem weg te sturen en ik loop in de richting van de
boerderij met lood in mijn schoenen. Mijn weerstand groeit als ik hem
voorovergebogen en stoer op de zware bromfiets zie zitten en hij afstapt om hem
op het erf van de boerderij op de standaard te zetten. Ik vermoed dat het zijn
bedoeling is mij te imponeren met een schitterend mooi vervoermiddel. Maar
zelfs het model van het ding staat me tegen, plus de manier waarop je erop moet
zitten. Alsof de weg een racebaan is en van stoerdoenerij houd ik helemaal niet.
“Hoe kom je aan die brommer?” is het eerste
dat ik nogal agressief vraag.
“Gekocht,” zegt hij trots.
“Hoe kan dat nou, daar heb je
toch geen geld voor?”
“Op afbetaling.”
Er is mij geleerd dat je nooit
iets op afbetaling moet kopen.
“Daar kom je alleen maar verder
mee achterop. Vandaag kom je een dubbeltje tekort en morgen een kwartje,” zegt mijn moeder altijd.
We wandelen het bos achter de
boerderij in en hij smeekt me het toch weer aan te maken. Hij zegt dat hij
wanhopig is, knielt dramatisch voor me neer en ik probeer voet bij stuk te
houden. Hij pakt een dikke tak op, breekt die op zijn knie in tweeën om zijn
woorden kracht bij te zetten en ik laat me met een lichte walging intimideren
door het geweld dat daarmee in de weegschaal wordt gelegd. Nog steeds voel ik
de afkeer, maar gelijktijdig komt dat vreemde medelijden weer naar boven als ik
bedenk dat hij het thuis niet zo best heeft en dat het bij ons veilig en goed
is. Het medelijden wint terrein en mijn standvastigheid verzwakt.
“Ja, maar ik kan toch niet met
je trouwen hoor,” breng ik nog zwakjes naar voren.
“Waarom niet?”
“Je bent niet van onze kerk en
ik wil alleen maar met iemand trouwen die ook de Sabbat viert en naar de kerk
gaat, niet rookt en niet drinkt.”
Daar gaat hij toch niet op in,
is mijn vage hoop.
“Dan ga ik toch met jou mee naar
de kerk.”
“En roken en alcohol?”
“Daar stop ik dan ook mee.”
Dat heb ik niet verwacht en daar
ben ik niet meer tegen opgewassen. Het is voor mij heel belangrijk. Hij maakt
me duidelijk dat hij er alles aan zal gaan doen om zich aan te passen. Ik heb
geen argumenten meer. Ik twijfel en ben gewend direct te reageren en weet niet
te bedenken dat ik antwoorden uit kan stellen om wat meer afstand te nemen.
Vastgebakken in gewoontepatronen moet ik direct beslissen.
“Oké, maar dan moet je nu gewoon
naar huis gaan.” Als hij maar weg is
denk ik, dan kan mijn weekend gewoon weer gezellig zijn.
“Zie ik je dan maandag weer?”
“Ja goed.”
Er moet gekust worden en dan
vertrekt hij.
Ik voel me verschrikkelijk. Wat
moet ik hier toch mee? Waarom heb ik ja gezegd? Komt het door dat vreemde
medelijden?
Die maandag werkt hij aan de
zaak die in hetzelfde gebouw huist als mijn kantoorplek. Hij loopt me overal
achterna. Zelfs als ik tussen de middag uit mijn werk even naar huis rijd op
mijn brommertje, komt hij op zijn nieuwe bromfiets achter me aan. Ik probeer me
over mijn weerstand heen te zetten en denk dat het wel over zal gaan.
Hij sluit zich aan bij de kerk,
stopt met roken en drinken en laat zich zelfs dopen, een ritueel dat door
onderdompeling gaat. Zie je wel dat hij van goede wil is, anders had hij toch
nooit zulke dingen gedaan, want het past helemaal niet bij zijn manier van
leven.
Zo verloopt onze verkeringstijd.
Iedere avond staat hij voor de deur en nemen we in mijn slaapkamertje
afscheid. Ik laat me willoos en
gevoelloos meevoeren. Ik maak het mezelf gemakkelijk. Nadenken over wat ik zelf
wil, doe ik nauwelijks. Mijn wereldje is van kinds af aan probleemloos geweest
Nooit heb ik iets op hoeven lossen. Mijn ouders zijn er toch altijd en God zal
wel voorzien. Ik wil geen narigheid en ik ga door met mezelf aanpassen aan alle
dingen die op mijn pad komen.
Soms ben ik ziek in het weekend,
omdat ik het niet op kan brengen mee te gaan naar zijn huis.
Eind juni wandelt
Rina de camping op. Ze straalt. Ik ben altijd blij haar weer te zien.
“Ik
heb goed nieuws,” zegt ze, “er is een huis voor je.”
Ik
kan mijn oren niet geloven. Zou ik al na relatief korte tijd een huis kunnen
krijgen. Dat is onvoorstelbaar.
Een
vriend van Rina werkt bij een grote maatschappij die eigen huizen bezit. Er
komt een klein appartement vrij. Ik had nooit gedacht uit die hoek hulp te
zullen krijgen. Het is een flat op de eerste verdieping met een intercom. Wat
geweldig dan kan ik altijd eerst vragen wie er aan de deur staat. Er is
een kamer met open keuken, één
slaapkamer en een douche. Het is voorlopig groot genoeg. Het enige nadeel is
dat het in dezelfde straat staat als ons oude huis. Aan de andere kant is dat
gemakkelijk voor de kinderen. Ze kunnen eenvoudig bij Peter of bij mij zijn,
net wanneer ze dat zelf willen. Ze zijn vrij om te gaan naar wie ze willen.
Zelf vind ik het griezelig zo dichtbij Peter in de buurt te wonen, maar het is
niet anders.
We
kunnen al heel snel actie ondernemen en mijn vader en moeder zullen me, zoals
altijd weer met van alles bijstaan. Ik denk al na over de inrichting. Die zal
heel summier en bescheiden moeten zijn, maar ik heb ideeën genoeg.
Intussen
ben ik ook met een advocaat in overleg en heb het over de scheiding van de
financiën en de inboedel gehad. We zijn overeengekomen dat ik de auto aan Peter
laat en dat ik daarvoor 3000 gulden krijg. Dat is de helft van de dagwaarde
plus de helft van het kleine spaarbankboekje dat er is, zodat ik wat
noodzakelijkheden voor het flatje kan kopen. Verder zal ik alleen mijn
persoonlijke bezittingen uit het huis halen. Ik wil op geen enkele manier nog
verder afhankelijk zijn van Peter en ik vertel de advocaat dat ik geen
alimentatie wil, ook niet voor de kinderen. Voor geen goud wil ik in de
problemen komen over geld waardoor ik contacten met hem zou moeten onderhouden.
Hij brengt daarover bezwaren naar voren en vraagt zich af of de sociale dienst
daar akkoord mee zal gaan. Uiteindelijk gaan ook zij akkoord vanwege mijn argumentatie. Ik stel mijn leven daarvoor niet in de
waagschaal. Het is voor mij onmogelijk in contact met Peter te blijven.
Daarover wordt het mij verder gelukkig niet moeilijk gemaakt.
We
hebben hard gewerkt aan ons nieuwe onderkomen en papa neemt het leeuwendeel van
het sausen en schilderen voor zijn rekening. Het appartement is klaar.
Ik
ben niet van plan veel uit het oude huis te halen, maar het moet wel gebeuren.
Ik ben nerveus. Omdat ik geen auto meer heb zullen mijn schoonzus en zwager
zorgen dat ze vanmiddag in ons huis zijn. Dan kan ik komen om mijn spullen
eruit te halen. Peter heeft beloofd niet te komen. Ik wijs aan wat ik mee wil
nemen. We gaan aan het inpakken. We vullen de dozen die ze voor me meebrachten.
Ik moet snelle beslissingen nemen, want teruggaan wil ik niet meer. Alle grote
meubels blijven staan. Het kleine schommelstoeltje dat ik ooit van mijn ouders
kreeg en waarin ik vele uurtjes doorbracht met de kinderen aan de borst, kan ik
niet meenemen en moet ik achterlaten. Veel klein gerei voel ik als mijn
eigendom. Het zijn geschenken van mijn ouders of familiebezit. Alle dingen van Mark pak ik ook meteen in. Ik
kijk door fotoboeken en neem een gedeelte mee. Ik wil zoveel mogelijk de foto’s
van mijzelf eruit halen. Ik kan de gedachte niet verdragen dat ze in zijn bezit
zijn. Ook van het bestek, linnengoed en keukengerei neem ik wat mee, maar ik
laat meer dan genoeg achter zodat Peter niet onthand hoeft te zijn. Toch is het
leeg en kaal als ik zie wat er overblijft. Het huis ziet er ondanks mijn
vermeende zorgvuldigheid geplunderd uit. Ik vermoed dat het heel heftig voor
hem moet zijn in een uitgekleed huis te komen en vrees voor de daadwerkelijke
gevolgen daarvan.
Ik
voel me opgelucht als de dozen in mijn appartement zijn gebracht. De gedachten
aan Peters gevoelens verdwijnen als ik alles een plaats ga geven. Nu kan ik
echt wonen. Het huis is heel eenvoudig ingericht. Ik heb alles wat ik nodig
heb. Mark’s bed staat in de slaapkamer en ik slaap met een uitklapbaar
zitkussen in de huiskamer. Overdag leg ik mijn beddengoed wel in Mark’s
kamertje op zijn bed.
De
twee prachtige antieke linnenkasten van Oma, de moeder van mijn vader die in de
kelder bij mijn ouders stonden, heb ik altijd zo mooi gevonden. Nu staan ze
pontificaal naast elkaar in mijn kamer met de uitklapbare slaapstoel ertussen.
In het midden staat een tafeltje met een bankje, daartegenover een eenvoudig
boekenrek met een eettafel en vier klapstoeltjes. Ik heb gedroomd van een huis
volgens mijn eigen ideeën en het ziet eruit zoals ik het me voorstelde. Ik kan zelfs schilderen in de woonkamer op
een eenvoudig uitklapbaar ezeltje. Wat een geluk, wat een verdriet. Die twee liggen zo dicht naast elkaar. Ik word
van het ene uiterste naar het andere geslingerd.
Mark
heeft een eigen kamer met een bed en een kledingkastje. Het eerste dat ik doe,
is voor het kastje op zijn kamer bij de houthandel drie schappen op maat laten
zagen zodat er in plaats van een hanggedeelte een leggedeelte ontstaat. Ik kan
dan wat meer kleren van hem kwijt. Het stond al een hele tijd op mijn
verlanglijstje maar Peter had er nooit tijd voor. Nu voelt het als een daad
stellen, een initiatief nemen en uitvoeren waardoor ik mijn zelfstandigheid kan
bewijzen. Het versterkt mijn zelfbewustzijn en ik ben er heel blij mee.
Gereedschap is een van de dingen die ik als eerste heb aangeschaft. Ik ben
handig genoeg mijn klusjes zelf te klaren.
Ons
huis is gereed en ik voel me helemaal op mijn plek. Tommy heeft ook een sleutel
en weet dat hij altijd komen kan.
1962
Het is zondagmiddag. We zitten
in de sobere en kille keukenhuiskamer
aan tafel. Zijn moeder kookt altijd heerlijke kippensoep. Lekkerder heb ik ze
nooit gegeten. Onder het eten wordt er gebeld en zijn moeder staat op om open te
doen. Peter wordt woedend en vliegt achter haar aan de gang in. Ik zit
verbijsterd aan tafel en heb zo gauw niet eens in de gaten wat er gebeurt. Zijn
zuster schiet overeind erachteraan. Ik ren ook de gang in. Net voorbij het
trapgat ligt zijn moeder op de grond en Peter heeft haar bij de keel vast. Hij
is buiten zinnen en roept iets als “We kunnen niet eens rustig vreten”.
Bevend en als verlamd sta ik
erbij te kijken terwijl zijn zuster hem van zijn moeder af probeert te trekken.
Zoiets heb ik nog nooit meegemaakt. Dit kan toch niet. Ik wil weg hier, maar ik
ga niet. We kalmeren Peter en gaan naar de achterkamer om de maaltijd verder te
gebruiken. Zijn moeder maakt de deur open voor de buurvrouw. Ze wordt in de voorkamer gelaten om te
wachten tot we klaar zijn. De soep gaat er nog wel in maar veel verder dan soep
eten kom ik niet.
In mijn dagboek schrijf ik: ‘Er
is iets vreselijks gebeurd dat ik maar liever snel vergeet.’
Ook mijn ouders durf ik hier
niets over te vertellen. Ik heb altijd open met hen kunnen praten, maar
tegenwoordig durf ik niet meer alles te vertellen en zoek uitvluchten voor
Peters gedrag.
‘Het komt door de
omstandigheden. Het is zo anders bij hen thuis. Ik zou ook niet zo kunnen
leven. Als hij hier weg is, zal het wel beter worden. Zulke dingen als zijn
moeder doet zou ik nooit doen. Ik weet wel hoe ik me moet gedragen en dan wordt
het allemaal voor Peter ook veel rustiger. Laatst kwam hij met een verhaal over
de T.V. die zijn moeder nu op afbetaling heeft gekocht. Wij sparen hard om te
kunnen trouwen en zij dreigt hem dat ze geen eten kan kopen en meer kostgeld
moet hebben, terwijl ze een televisie op afbetaling koopt. Hij is erg bang dat
ze de huur niet zal betalen en ze op straat gezet zullen worden, dus betaalt
hij meer. Die jongen heeft het ook erg
moeilijk. En dan zijn zuster. Daar is ook altijd trammelant mee. Twee jaar had
ze verkering en maakt het uit. Meteen raakt ze in verwachting van de volgende
jongen waar ze mee uitgaat. De problemen stapelen zich daar maar op. Nee, als
we getrouwd zijn, wordt het voor Peter ook veel beter. Dan hebben we daar
allemaal niets meer mee te maken.’
Zo zoek ik uitvluchten en geef
omstandigheden de schuld in de hoop geen confrontaties aan te hoeven gaan.
Ik
ga in september, net als de kinderen naar school. Ik ben ingeschreven voor de
moedermavo, de volwassen educatie. Van
de uitkerende instantie krijg ik toestemming omdat het mijn kansen op de
arbeidsmarkt vergroot. Ik kan beginnen in de tweede van de drie klassen, want
ik vermoed dat er nog veel informatie is blijven hangen van de twee klassen ULO
die ik als kind volgde. Zes vakken zijn verplicht voor een volledig diploma. Er
kan ook per vak gestudeerd worden maar ik besluit het groots aan te pakken in
de hoop snel een baan te vinden om in mijn eigen kosten te kunnen voorzien. Ik
wil ook graag een creatief vak doen en besluit handvaardigheid als zevende vak op mijn lijstje te zetten.
Dat zal me ook goed van pas komen in mijn zelfstandig bestaan. Ik ben enthousiast en popel van verlangen om
te beginnen.
Het
is donderdag, Peters kroegdag. In de namiddag belt mijn moeder me op. Ze klinkt
bezorgd.
“Tommy
komt eraan. Hij heeft hier beneden vreselijk zitten huilen. Het was weer
helemaal mis boven. Ik hoorde Peter schreeuwen tegen het kind dat hij jou van
kant zal maken. Hij is natuurlijk weer dronken thuisgekomen. Dat is toch geen
uithouden voor Tommy. Ik heb hem gezegd dat hij bij jou moet gaan wonen, dat
hij dan geen last meer heeft van zijn vaders vreselijke buien. Tommy is
onderweg naar je toe. Het is nu rustig boven. Peter zal wel in slaap zijn
gevallen. Nou, dan weet je het. Hij komt eraan.”
“Ja
mam, goed dat je even belt.” We praten een tijdje verder tot ik Tommy hoor
binnenkomen.
Ik
hang de telefoon op en luister naar de geluiden van Tom in het halletje. Hoe
pak ik dit aan? Wat gaat er allemaal door Tommy heen? De bedreigingen worden
groter en veelvuldiger. Ik hoop zo dat Tommy het idee dat hij zijn vader zou
moeten helpen op zal geven. Het is geen taak voor een kind van zestien jaar. Ik
moet zorgen de juiste woorden tegen hem te zeggen. Woorden waar ik hem mee
help. Ik zal vooral proberen een aanval in Peters richting te vermijden, zodat
ik Tommy niet in het harnas jaag, want het is toch zijn vader. Wat is het
moeilijk om tijdens emotionele zaken helder te blijven denken. Nog lastiger is
het om tegenover de kinderen Peter niet aan te vallen en bevestiging voor mijn
eigen doen en laten te zoeken. Ik doe mijn best maar weet dat het me meestal
niet lukt. Nu moet ik heel alert zijn en niet in die valkuil stappen.
Als
Tommy binnen komt hoeft hij niet veel te zeggen. Ik proef de sfeer die als een
grauwe wolk om hem heen hangt. Hij is nooit erg spraakzaam, maar nu is het nog
minder dan dat.
“Tommy,
is er iets?” Ik wil een opening zien te vinden.
“neueueue.”
“Was
het mis met je vader?”
“Jaoaoaoa.”
klinkt het weer twijfelachtig.
“Ach
Tom, kom toch hier wonen. Dat is veel fijner voor ons allemaal. Je kunt net
zoveel naar Peter gaan als je wilt. Je kunt hem echt niet helpen.”
Hij
zwijgt. Ik moet me inhouden om niet onmiddellijk verder te spreken en de stilte
in te vullen. Ik wil hem zo graag overtuigen, maar ik weet dat ik met zwijgen
hem meer gelegenheid geef te denken en te reageren.
“Ja
maar waar moet ik mijn bureau dan neerzetten.”
Er
gaat een stille juichkreet door mij heen.
“Ach
lieve schat, die zetten we hier desnoods middenin de kamer.”
De
kogel is door de kerk. Ik ben zo blij. Het is bijna zichtbaar hoe de grijze
wolk in Tommy zich oplost.
“Kijk,”
zeg ik, “hier tegen deze muur zetten we jouw bureau en in de slaapkamer kan
onder het raam jouw bed nog precies staan. De deur wil dan niet helemaal open,
maar daar houden we wel rekening mee.”
Ik
zou willen dansen en direct alles op willen halen, maar dat gaat niet.
De
volgende dag wordt het zware stalen bureau uit elkaar gehaald voor zover dat
mogelijk is en in Opa’s autootje vervoerd. Met het bed wandelen we over straat.
Deze keer is het een voordeel dat ik vlakbij woon en daardoor snel geregeld. Tom
is thuis en mijn huis is eindelijk compleet.
blz.61