zondag 26 januari 2014

Hoofdstuk 6

1961

Als ik zondagmorgen wakker word, ben ik al beroerd van het idee dat ik mee moet naar zijn huis.  Maar ja, het hoort er bij. Het ene weekend ben je bij de een thuis en het andere weekend bij de ander. Dat is zo als je verkering hebt.
Ik voel me vanmorgen ziek en kan echt niet mee. Pijn in mijn buik van de menstruatie. Ik weet dat ik niet gewoon ziek ben. De hele situatie begint me steeds meer tegen te staan. Als de beslissing is gevallen dat ik thuis kan blijven, knap ik op.
De overwegingen om het dogma te doorbreken, krijgen de overhand. Niemand weet toch dat ik met hem naar bed ben geweest. En God moet me maar vergeven. Na meer dan een half jaar maak ik de verkering uit.
Als ik al mijn moed verzameld heb, zoek ik een goed moment uit om Peter te vertellen dat ik geen zin meer heb in verkering. Ik voel me veel te jong om al gebonden te zijn en daarom maak ik het uit. Hij staat bedremmeld te kijken en ik pak snel mijn bromfiets om van mijn werk naar huis te rijden. Het is vrijdagmiddag en ik kan bevrijd het weekend tegemoet zien. Het hoge woord is eruit
In het weekend kan ik weer als vanouds mee met mijn ouders, mijn ooms, tantes en nichtje Rina. Ik voel me zo bevrijd en licht. Mijn hele wezen zingt van binnen. Nog diezelfde avond rijd ik met mijn ouders naar Otterlo en hoop op een heerlijk vrij weekend.
De zelf omgebouwde kampeerbus, die met het confectiebedrijfje van de dames bij elkaar is verdiend en door de mannen is verbouwd en aangepast tot een heerlijk vakantieoord, staat weer in Otterlo,  bij het hek van De Hoge Veluwe, maar nu in de bosrand achter een boerderij. Vanaf de weg loopt er een zandpad langs het bedrijf, dat aan het zicht wordt onttrokken door een drie meter hoge beukenhaag. Onder de poort door, die halverwege de afscheiding is gesnoeid, kom je bij het woonhuis en het kookhuis, waar de boerin altijd aanwezig is en klaarstaat om eieren en melk aan ons te verkopen. Achter het woonhuis is het erf met de kippenschuur en de stallen, waarop ook de weg achterlangs de haag uitkomt. Het pad leidt verder naar de houtwal tussen de landerijen, waar we een heerlijk rustig plekje hebben gecreëerd. We wandelen veel in de bosrijke omgeving langs het hek van De Hoge Veluwe en genieten van het landleven.
Het is zaterdagmiddag en de rust is een weldaad. Mijn oom maakt ons attent op een jongen die met een bromfiets aan de overkant van het weiland al een tijdje op de weg heen en weer rijdt.
Peter… Natuurlijk, ik hàd het kunnen weten en toch niet verwacht. Hij heeft toch geen bromfiets. Ik wil hem helemaal niet zien of spreken. Hij komt het erf van de boerderij al oprijden en ik loop met tegenzin in zijn richting. Mijn familie wil ik hier ook niet mee opzadelen. Ik ben van plan hem weg te sturen en ik loop in de richting van de boerderij met lood in mijn schoenen. Mijn weerstand groeit als ik hem voorovergebogen en stoer op de zware bromfiets zie zitten en hij afstapt om hem op het erf van de boerderij op de standaard te zetten. Ik vermoed dat het zijn bedoeling is mij te imponeren met een schitterend mooi vervoermiddel. Maar zelfs het model van het ding staat me tegen, plus de manier waarop je erop moet zitten. Alsof de weg een racebaan is en van stoerdoenerij houd ik helemaal niet.
 “Hoe kom je aan die brommer?” is het eerste dat ik nogal agressief vraag.
“Gekocht,” zegt hij trots.
“Hoe kan dat nou, daar heb je toch geen geld voor?”
“Op afbetaling.”
Er is mij geleerd dat je nooit iets op afbetaling moet kopen.
“Daar kom je alleen maar verder mee achterop. Vandaag kom je een dubbeltje tekort en morgen een kwartje,”  zegt mijn moeder altijd.
We wandelen het bos achter de boerderij in en hij smeekt me het toch weer aan te maken. Hij zegt dat hij wanhopig is, knielt dramatisch voor me neer en ik probeer voet bij stuk te houden. Hij pakt een dikke tak op, breekt die op zijn knie in tweeën om zijn woorden kracht bij te zetten en ik laat me met een lichte walging intimideren door het geweld dat daarmee in de weegschaal wordt gelegd. Nog steeds voel ik de afkeer, maar gelijktijdig komt dat vreemde medelijden weer naar boven als ik bedenk dat hij het thuis niet zo best heeft en dat het bij ons veilig en goed is. Het medelijden wint terrein en mijn standvastigheid verzwakt.
“Ja, maar ik kan toch niet met je trouwen hoor,” breng ik nog zwakjes naar voren.
“Waarom niet?”
“Je bent niet van onze kerk en ik wil alleen maar met iemand trouwen die ook de Sabbat viert en naar de kerk gaat, niet rookt en niet drinkt.”
Daar gaat hij toch niet op in, is mijn vage hoop.
“Dan ga ik toch met jou mee naar de kerk.”
“En roken en alcohol?”
“Daar stop ik dan ook mee.”               
Dat heb ik niet verwacht en daar ben ik niet meer tegen opgewassen. Het is voor mij heel belangrijk. Hij maakt me duidelijk dat hij er alles aan zal gaan doen om zich aan te passen. Ik heb geen argumenten meer. Ik twijfel en ben gewend direct te reageren en weet niet te bedenken dat ik antwoorden uit kan stellen om wat meer afstand te nemen. Vastgebakken in gewoontepatronen moet ik direct beslissen.
“Oké, maar dan moet je nu gewoon naar huis gaan.”  Als hij maar weg is denk ik, dan kan mijn weekend gewoon weer gezellig zijn.
“Zie ik je dan maandag weer?”
“Ja goed.”
Er moet gekust worden en dan vertrekt hij.
Ik voel me verschrikkelijk. Wat moet ik hier toch mee? Waarom heb ik ja gezegd? Komt het door dat vreemde medelijden?
Die maandag werkt hij aan de zaak die in hetzelfde gebouw huist als mijn kantoorplek. Hij loopt me overal achterna. Zelfs als ik tussen de middag uit mijn werk even naar huis rijd op mijn brommertje, komt hij op zijn nieuwe bromfiets achter me aan. Ik probeer me over mijn weerstand heen te zetten en denk dat het wel over zal gaan.
Hij sluit zich aan bij de kerk, stopt met roken en drinken en laat zich zelfs dopen, een ritueel dat door onderdompeling gaat. Zie je wel dat hij van goede wil is, anders had hij toch nooit zulke dingen gedaan, want het past helemaal niet bij zijn manier van leven.
Zo verloopt onze verkeringstijd. Iedere avond staat hij voor de deur en nemen we in mijn slaapkamertje afscheid.  Ik laat me willoos en gevoelloos meevoeren. Ik maak het mezelf gemakkelijk. Nadenken over wat ik zelf wil, doe ik nauwelijks. Mijn wereldje is van kinds af aan probleemloos geweest Nooit heb ik iets op hoeven lossen. Mijn ouders zijn er toch altijd en God zal wel voorzien. Ik wil geen narigheid en ik ga door met mezelf aanpassen aan alle dingen die op mijn pad komen.
Soms ben ik ziek in het weekend, omdat ik het niet op kan brengen mee te gaan naar zijn huis.
 Eind juni wandelt Rina de camping op. Ze straalt. Ik ben altijd blij haar weer te zien.
“Ik heb goed nieuws,” zegt ze, “er is een huis voor je.”
Ik kan mijn oren niet geloven. Zou ik al na relatief korte tijd een huis kunnen krijgen. Dat is onvoorstelbaar.
Een vriend van Rina werkt bij een grote maatschappij die eigen huizen bezit. Er komt een klein appartement vrij. Ik had nooit gedacht uit die hoek hulp te zullen krijgen. Het is een flat op de eerste verdieping met een intercom. Wat geweldig dan kan ik altijd eerst vragen wie er aan de deur staat. Er is een  kamer met open keuken, één slaapkamer en een douche. Het is voorlopig groot genoeg. Het enige nadeel is dat het in dezelfde straat staat als ons oude huis. Aan de andere kant is dat gemakkelijk voor de kinderen. Ze kunnen eenvoudig bij Peter of bij mij zijn, net wanneer ze dat zelf willen. Ze zijn vrij om te gaan naar wie ze willen. Zelf vind ik het griezelig zo dichtbij Peter in de buurt te wonen, maar het is niet anders.
We kunnen al heel snel actie ondernemen en mijn vader en moeder zullen me, zoals altijd weer met van alles bijstaan. Ik denk al na over de inrichting. Die zal heel summier en bescheiden moeten zijn, maar ik heb ideeën genoeg.
Intussen ben ik ook met een advocaat in overleg en heb het over de scheiding van de financiën en de inboedel gehad. We zijn overeengekomen dat ik de auto aan Peter laat en dat ik daarvoor 3000 gulden krijg. Dat is de helft van de dagwaarde plus de helft van het kleine spaarbankboekje dat er is, zodat ik wat noodzakelijkheden voor het flatje kan kopen. Verder zal ik alleen mijn persoonlijke bezittingen uit het huis halen. Ik wil op geen enkele manier nog verder afhankelijk zijn van Peter en ik vertel de advocaat dat ik geen alimentatie wil, ook niet voor de kinderen. Voor geen goud wil ik in de problemen komen over geld waardoor ik contacten met hem zou moeten onderhouden. Hij brengt daarover bezwaren naar voren en vraagt zich af of de sociale dienst daar akkoord mee zal gaan. Uiteindelijk gaan ook zij akkoord vanwege mijn argumentatie.  Ik stel mijn leven daarvoor niet in de waagschaal. Het is voor mij onmogelijk in contact met Peter te blijven. Daarover wordt het mij verder gelukkig niet moeilijk gemaakt.
We hebben hard gewerkt aan ons nieuwe onderkomen en papa neemt het leeuwendeel van het sausen en schilderen voor zijn rekening. Het appartement is klaar.
Ik ben niet van plan veel uit het oude huis te halen, maar het moet wel gebeuren. Ik ben nerveus. Omdat ik geen auto meer heb zullen mijn schoonzus en zwager zorgen dat ze vanmiddag in ons huis zijn. Dan kan ik komen om mijn spullen eruit te halen. Peter heeft beloofd niet te komen. Ik wijs aan wat ik mee wil nemen. We gaan aan het inpakken. We vullen de dozen die ze voor me meebrachten. Ik moet snelle beslissingen nemen, want teruggaan wil ik niet meer. Alle grote meubels blijven staan. Het kleine schommelstoeltje dat ik ooit van mijn ouders kreeg en waarin ik vele uurtjes doorbracht met de kinderen aan de borst, kan ik niet meenemen en moet ik achterlaten. Veel klein gerei voel ik als mijn eigendom. Het zijn geschenken van mijn ouders of familiebezit.  Alle dingen van Mark pak ik ook meteen in. Ik kijk door fotoboeken en neem een gedeelte mee. Ik wil zoveel mogelijk de foto’s van mijzelf eruit halen. Ik kan de gedachte niet verdragen dat ze in zijn bezit zijn. Ook van het bestek, linnengoed en keukengerei neem ik wat mee, maar ik laat meer dan genoeg achter zodat Peter niet onthand hoeft te zijn. Toch is het leeg en kaal als ik zie wat er overblijft. Het huis ziet er ondanks mijn vermeende zorgvuldigheid geplunderd uit. Ik vermoed dat het heel heftig voor hem moet zijn in een uitgekleed huis te komen en vrees voor de daadwerkelijke gevolgen daarvan.
Ik voel me opgelucht als de dozen in mijn appartement zijn gebracht. De gedachten aan Peters gevoelens verdwijnen als ik alles een plaats ga geven. Nu kan ik echt wonen. Het huis is heel eenvoudig ingericht. Ik heb alles wat ik nodig heb. Mark’s bed staat in de slaapkamer en ik slaap met een uitklapbaar zitkussen in de huiskamer. Overdag leg ik mijn beddengoed wel in Mark’s kamertje op zijn bed.
De twee prachtige antieke linnenkasten van Oma, de moeder van mijn vader die in de kelder bij mijn ouders stonden, heb ik altijd zo mooi gevonden. Nu staan ze pontificaal naast elkaar in mijn kamer met de uitklapbare slaapstoel ertussen. In het midden staat een tafeltje met een bankje, daartegenover een eenvoudig boekenrek met een eettafel en vier klapstoeltjes. Ik heb gedroomd van een huis volgens mijn eigen ideeën en het ziet eruit zoals ik het me voorstelde.  Ik kan zelfs schilderen in de woonkamer op een eenvoudig uitklapbaar ezeltje. Wat een geluk, wat een verdriet.  Die twee liggen zo dicht naast elkaar. Ik word van het ene uiterste naar het andere geslingerd.
Mark heeft een eigen kamer met een bed en een kledingkastje. Het eerste dat ik doe, is voor het kastje op zijn kamer bij de houthandel drie schappen op maat laten zagen zodat er in plaats van een hanggedeelte een leggedeelte ontstaat. Ik kan dan wat meer kleren van hem kwijt. Het stond al een hele tijd op mijn verlanglijstje maar Peter had er nooit tijd voor. Nu voelt het als een daad stellen, een initiatief nemen en uitvoeren waardoor ik mijn zelfstandigheid kan bewijzen. Het versterkt mijn zelfbewustzijn en ik ben er heel blij mee. Gereedschap is een van de dingen die ik als eerste heb aangeschaft. Ik ben handig genoeg mijn klusjes zelf te klaren.
Ons huis is gereed en ik voel me helemaal op mijn plek. Tommy heeft ook een sleutel en weet dat hij altijd komen kan.

1962

Het is zondagmiddag. We zitten in de  sobere en kille keukenhuiskamer aan tafel. Zijn moeder kookt altijd heerlijke kippensoep. Lekkerder heb ik ze nooit gegeten. Onder het eten wordt er gebeld en zijn moeder staat op om open te doen. Peter wordt woedend en vliegt achter haar aan de gang in. Ik zit verbijsterd aan tafel en heb zo gauw niet eens in de gaten wat er gebeurt. Zijn zuster schiet overeind erachteraan. Ik ren ook de gang in. Net voorbij het trapgat ligt zijn moeder op de grond en Peter heeft haar bij de keel vast. Hij is buiten zinnen en roept iets als “We kunnen niet eens rustig vreten”.
Bevend en als verlamd sta ik erbij te kijken terwijl zijn zuster hem van zijn moeder af probeert te trekken. Zoiets heb ik nog nooit meegemaakt. Dit kan toch niet. Ik wil weg hier, maar ik ga niet. We kalmeren Peter en gaan naar de achterkamer om de maaltijd verder te gebruiken. Zijn moeder maakt de deur open voor de buurvrouw.  Ze wordt in de voorkamer gelaten om te wachten tot we klaar zijn. De soep gaat er nog wel in maar veel verder dan soep eten kom ik niet.
In mijn dagboek schrijf ik: ‘Er is iets vreselijks gebeurd dat ik maar liever snel vergeet.’
Ook mijn ouders durf ik hier niets over te vertellen. Ik heb altijd open met hen kunnen praten, maar tegenwoordig durf ik niet meer alles te vertellen en zoek uitvluchten voor Peters gedrag.
‘Het komt door de omstandigheden. Het is zo anders bij hen thuis. Ik zou ook niet zo kunnen leven. Als hij hier weg is, zal het wel beter worden. Zulke dingen als zijn moeder doet zou ik nooit doen. Ik weet wel hoe ik me moet gedragen en dan wordt het allemaal voor Peter ook veel rustiger. Laatst kwam hij met een verhaal over de T.V. die zijn moeder nu op afbetaling heeft gekocht. Wij sparen hard om te kunnen trouwen en zij dreigt hem dat ze geen eten kan kopen en meer kostgeld moet hebben, terwijl ze een televisie op afbetaling koopt. Hij is erg bang dat ze de huur niet zal betalen en ze op straat gezet zullen worden, dus betaalt hij meer.  Die jongen heeft het ook erg moeilijk. En dan zijn zuster. Daar is ook altijd trammelant mee. Twee jaar had ze verkering en maakt het uit. Meteen raakt ze in verwachting van de volgende jongen waar ze mee uitgaat. De problemen stapelen zich daar maar op. Nee, als we getrouwd zijn, wordt het voor Peter ook veel beter. Dan hebben we daar allemaal niets meer mee te maken.’
Zo zoek ik uitvluchten en geef omstandigheden de schuld in de hoop geen confrontaties aan te hoeven gaan.



Ik ga in september, net als de kinderen naar school. Ik ben ingeschreven voor de moedermavo, de volwassen educatie.  Van de uitkerende instantie krijg ik toestemming omdat het mijn kansen op de arbeidsmarkt vergroot. Ik kan beginnen in de tweede van de drie klassen, want ik vermoed dat er nog veel informatie is blijven hangen van de twee klassen ULO die ik als kind volgde. Zes vakken zijn verplicht voor een volledig diploma. Er kan ook per vak gestudeerd worden maar ik besluit het groots aan te pakken in de hoop snel een baan te vinden om in mijn eigen kosten te kunnen voorzien. Ik wil ook graag een creatief vak doen en besluit handvaardigheid  als zevende vak op mijn lijstje te zetten. Dat zal me ook goed van pas komen in mijn zelfstandig bestaan.  Ik ben enthousiast en popel van verlangen om te beginnen.
Het is donderdag, Peters kroegdag. In de namiddag belt mijn moeder me op. Ze klinkt bezorgd.
“Tommy komt eraan. Hij heeft hier beneden vreselijk zitten huilen. Het was weer helemaal mis boven. Ik hoorde Peter schreeuwen tegen het kind dat hij jou van kant zal maken. Hij is natuurlijk weer dronken thuisgekomen. Dat is toch geen uithouden voor Tommy. Ik heb hem gezegd dat hij bij jou moet gaan wonen, dat hij dan geen last meer heeft van zijn vaders vreselijke buien. Tommy is onderweg naar je toe. Het is nu rustig boven. Peter zal wel in slaap zijn gevallen. Nou, dan weet je het. Hij komt eraan.”
“Ja mam, goed dat je even belt.” We praten een tijdje verder tot ik Tommy hoor binnenkomen.
Ik hang de telefoon op en luister naar de geluiden van Tom in het halletje. Hoe pak ik dit aan? Wat gaat er allemaal door Tommy heen? De bedreigingen worden groter en veelvuldiger. Ik hoop zo dat Tommy het idee dat hij zijn vader zou moeten helpen op zal geven. Het is geen taak voor een kind van zestien jaar. Ik moet zorgen de juiste woorden tegen hem te zeggen. Woorden waar ik hem mee help. Ik zal vooral proberen een aanval in Peters richting te vermijden, zodat ik Tommy niet in het harnas jaag, want het is toch zijn vader. Wat is het moeilijk om tijdens emotionele zaken helder te blijven denken. Nog lastiger is het om tegenover de kinderen Peter niet aan te vallen en bevestiging voor mijn eigen doen en laten te zoeken. Ik doe mijn best maar weet dat het me meestal niet lukt. Nu moet ik heel alert zijn en niet in die valkuil stappen.
Als Tommy binnen komt hoeft hij niet veel te zeggen. Ik proef de sfeer die als een grauwe wolk om hem heen hangt. Hij is nooit erg spraakzaam, maar nu is het nog minder dan dat.
“Tommy, is er iets?” Ik wil een opening zien te vinden.
“neueueue.”
“Was het mis met je vader?”
“Jaoaoaoa.” klinkt het weer twijfelachtig.
“Ach Tom, kom toch hier wonen. Dat is veel fijner voor ons allemaal. Je kunt net zoveel naar Peter gaan als je wilt. Je kunt hem echt niet helpen.”
Hij zwijgt. Ik moet me inhouden om niet onmiddellijk verder te spreken en de stilte in te vullen. Ik wil hem zo graag overtuigen, maar ik weet dat ik met zwijgen hem meer gelegenheid geef te denken en te reageren.
“Ja maar waar moet ik mijn bureau dan neerzetten.”
Er gaat een stille juichkreet door mij heen.
“Ach lieve schat, die zetten we hier desnoods middenin de kamer.”
De kogel is door de kerk. Ik ben zo blij. Het is bijna zichtbaar hoe de grijze wolk in Tommy zich oplost.
“Kijk,” zeg ik, “hier tegen deze muur zetten we jouw bureau en in de slaapkamer kan onder het raam jouw bed nog precies staan. De deur wil dan niet helemaal open, maar daar houden we wel rekening mee.” 
Ik zou willen dansen en direct alles op willen halen, maar dat gaat niet.
De volgende dag wordt het zware stalen bureau uit elkaar gehaald voor zover dat mogelijk is en in Opa’s autootje vervoerd. Met het bed wandelen we over straat. Deze keer is het een voordeel dat ik vlakbij woon en daardoor snel geregeld. Tom is thuis en mijn huis is eindelijk compleet.

blz.61