zondag 19 januari 2014

Hoofdstuk 5

1956

Mijn ouders willen verhuizen. Als we in zuid gaan wonen, wordt het wat makkelijker voor mijn moeder. Dan hoeft ze niet meer zover op en neer te reizen en altijd die brug over naar tante voor haar werk. Samen met haar zus en schoonzus is ze een confectieatelier begonnen. Overdag zitten de gezusters achter de naaimachine en in de avonden knipt tante de stoffen terwijl mama strijkt. Hun schoonzus verkoopt de kleding op wekelijkse markten.
Er zijn veel mensen die in de nieuwe wijk Malburgen wonen en een hekel hebben aan de brug. Ze wonen liever dichter bij de stad. Voor de oorlog woonden mijn ouders ook in zuid. Toen waren er hoofdzakelijk  weilanden en ze hadden het daar erg naar hun zin. Mijn vader werkte in De Steeg en moest dagelijks de brug over die in de oorlog heel vaak dicht zat en zelfs opgeblazen werd. Daarom besloten ze naar de stad te verhuizen. Nu willen ze graag weer terug. Het oude huis wordt zoveel mogelijk opgepoetst. Dat kan je wel aan mijn moeder overlaten. Ze plaatsen een advertentie in de krant en we wachten vol spanning op de reacties. Eindelijk ligt de verwachte grote enveloppe in de brievenbus met een stuk of wat kleinere brieven erin.
Er zitten verschillende locaties in zuid tussen, maar mijn ouders zoeken de straat op die het dichtst in de buurt is bij de woning van mijn tante.
Op de dag dat de uitgezochte kandidaat komt kijken of hij en zijn vrouw hun woning willen verruilen voor de onze, schijnt het zonnetje vrolijk in de kamer. Ze zijn merkbaar enthousiast. Zij wonen in een flat en wij gaan kijken wat we daarvan vinden. Ook mijn ouders zijn blij verrast. Voor mij is er een heel vrolijk en fris eigen kamertje, geen donker tussenkamertje meer met een raam dat uitkijkt op een bedompt poortje.  We kunnen vanaf de derde verdieping over de nog onbebouwde velden kijken en wonen slechts vijf minuutjes lopen van oom, tante en Rina af. Het is een feest. De kamers zijn groter evenals de ramen waardoor het zonlicht vrij naar binnen kan vallen. Er worden wat nieuwe meubeltjes gekocht en de kloostertafel wordt vervangen door een eettafel zonder klossen. Drie rotan stoeltjes en een tafeltje. Als we in het weekend de stoeltjes uit de kamer op het balkon in het zonnetje zetten, zegt mijn vader:
“Ik heb net een gevoel alsof ik hier iedere dag mag logeren.” 
Ik kan naar buiten om te spelen, krijg andere vriendjes en vriendinnetjes die ook allemaal in de flats wonen.  Hier kunnen we de polder inlopen. De jongens vinden een houten biels in een slootje en de kikkers die bij bosjes voor onze voeten wegspringen worden gevangen en met stokken bewusteloos geslagen. Ze worden op de biels gelegd en  krijgen nog een klap na. Als er een dreigt bij te komen, krijgt hij opnieuw een klap op zijn kop. De hele biels ligt vol uitgestrekte kikkerlijfjes. Ik vind het vreselijk, maar zeg er niets van en ik durf ook niet alleen terug naar huis te lopen door de weilanden.
Ondanks al mijn bangheid heb ik aan vriendjes en vriendinnetjes nooit gebrek en veel plezier.
Langzamerhand verander ik in een tiener.

1958
Ik ben een vroege leerling en moet nog twaalf jaar worden als ik in september naar de ULO ga.
Ik zit voor het raam naar buiten te kijken. Mijn gedachten gaan overal heen, maar niet naar de inhoud van mijn boek. Buiten is de buurjongen met wat kleinere kinderen aan het voetballen en dat vind ik ook leuk. Ik zou wel mee willen doen, maar ik moet leren. Ik zeg zonder erbij na te denken de rijtjes op. Erin stampen noemen ze dat, maar als je er je aandacht niet bij hebt, kun je stampen wat je wilt, maar blijft het niet in die grijze brei zitten.
Op school gaat het niet goed. Ik blijf zitten en doe de eerste klas over. De tweede klas lijkt in het begin iets beter te gaan, maar algauw komen alle onvoldoendes weer tevoorschijn. Mijn ouders vermoeden dat ik het echt niet kan en ik mag al voor het eind van dat jaar overstappen naar een vooropleiding voor costumière op een modevakschool. Ik ben nog geen veertien en te jong om  de werkelijke opleiding te volgen. In september begin ik daarmee. Ook dat houd ik niet lang vol. Het is saai en ik verveel me. Geld verdienen, dat wil ik en als ik vijftien ben ga ik zomaar uit mezelf solliciteren. Ik heb gehoord dat ze op het Girokantoor ’s zaterdags niet hoeven te werken. Dat komt goed uit in verband met onze kerkelijke verplichtingen op de Sabbat.
Ik ben dan toch iets minder angstig geworden en stap een groot kantoor binnen om sollicitatiepapieren in te vullen. Ik word aangenomen op een adresseerafdeling.




De ellende begint pas goed als ik maandagmorgen na dat weekend alleen in de caravan ben. Ik drink een kopje koffie en ben van plan om de stad in te gaan, omdat er nog veel geregeld moet worden. Het is regenachtig weer. In de weekenden is het al druk op de camping, maar nu is iedereen naar huis en zijn er nauwelijks toeristen.
De deur van de caravan gaat open en Peter komt binnen.
“Kunnen we even praten,” vraagt hij.
“Ja natuurlijk,” antwoord ik met een opkomende angst en onzekerheid. Even overweeg ik hem weg te sturen, maar ik ben bang voor de gevolgen. Ik realiseer me dat ik moederziel alleen op de camping ben. Het is nog vroeg in het seizoen en er zijn bijna geen gasten. Het liefst zou ik inderdaad op een normale manier dingen met hem willen regelen en daar hoop ik een beetje op, maar ook nu is er nauwelijks sprake van een gesprek. Hij wil alleen praten over mijn terugkeer. Mijn weigering me aan zijn wil te onderwerpen is duidelijk. Het dringt langzaam tot hem door dat er niets meer valt terug te draaien. De  spanning wordt groter, samen met mijn angst. Als ik niet bij hem terugkom en hij daar de hoop op verliest, wordt zijn gedrag  agressiever.  Aan zijn houding zie ik hoe zijn boosheid vorm aan begint te nemen. Plotseling grijpt hij mijn pols en trekt me overeind. Zo duwt hij me tegenspartelend voor zich uit naar het aparte slaapgedeelte van de caravan en dwingt me op het bed.
Ik ben bang maar verzet me in eerste instantie heftig, omdat ik weet dat ik dit nu zeker niet meer hoef te tolereren. Ik vecht als een bezetene. Dan grijpt hij me bij de keel en ik kijk in zijn verwilderde ogen. Mijn angst wordt groter. Ik weet dat mijn weerstand hem slechts agressiever maakt.  Hij is groot en sterk, ik heb geen schijn van kans.
Wanneer het volgens de eenvoudige manier niet wil lukken, draait hij me weer op mijn buik door me kruislings aan mijn benen om te trekken, maar ook zo is hij nergens toe in staat. In ieder geval blijft me deze keer al te pijnlijk lichamelijk leed bespaard. Het gestuntel lijkt uren te duren.
Eindelijk wordt hij iets rustiger en staan we op.
Zijn agressie lijkt weggevloeid, maar mijn angst blijft groot en terwijl ik mijn onderbroekje onder de minirok weer aantrek weet ik alleen dat ik weg moet zien te komen. Hij loopt het slaapkamertje voor me uit. In de hoek ernaast is de deur naar buiten. Als hij daaraan voorbijgelopen is, grijp ik de klink en duw hem open. Hij draait zich om en grijpt naar mijn arm, maar ik weet me los te rukken. Struikelend van het opstapje vlieg ik naar buiten en ren door de voortent naar buiten. Ik durf niet om te kijken. Urine stroomt warm langs mijn benen. Ik ren of mijn leven ervan af hangt over de paden naar de kampwinkel want ik weet, daar zijn mensen, daar is personeel, daar ben ik veilig. Totaal overstuur word ik opgevangen, krijg water en langzaam wordt mijn onbeheerste snikken wat rustiger.
Hij is me niet achterna gekomen, niemand heeft hem voorbij zien gaan. Maar waar is hij dan gebleven? De weg naar de hoofduitgang waar hij altijd zijn bestelbusje parkeert, loopt langs de kampwinkel. Hij moet via de kleine achteringang zowel de camping in als uit zijn gegaan en daar de auto hebben geparkeerd. Dat heeft hij dan heel bewust al van te voren gedaan. We gebruiken die doorgang nooit. Er gaat iemand van de winkel met me mee terug naar de caravan. Peter is nergens meer te bekennen. Ik verkleed me en neem al mijn spullen weer mee. Ik zal hier nu zeker nooit meer terugkomen. Ik stap in de auto en rijdt naar mijn ouders, maar weet dat ik bij hen ook niet kan blijven. Waar moet ik heen, waar ben ik veilig? Mijn ouders zijn woedend en voelen zich machteloos.

1960

We gaan samen een plaatje van de Everly Brothers kopen. Dat nieuwe nummer vinden we allebei zo mooi. 'Walk right back'. Ik kan het helemaal  meezingen. Het is heel spannend en interessant om een vriendje te hebben. Op een zaterdagmiddag neemt Peter me mee naar zijn huis. Ik voel dat de sfeer daar een andere is dan die waarin ik ben grootgebracht. Hij woont in een bovenhuis. De achterkamer is een keuken-huiskamer. Het houtwerk vertoont tekenen van verval, de deur naar het balkon is gammel en sluit slecht. In het midden van de keuken staat een grote, oude eettafel met vier stoelen. Er liggen kokosmatten op de vloer, het zeil is versleten en het aanrecht is niet helder. Ik ben het thuis zo anders gewend en voel me als een kat in een vreemd pakhuis. Zijn moeder en zuster zijn niet thuis. Hij heeft geen vader, die is in de oorlog vermist geraakt en nooit teruggekomen.  Enkele jaren geleden is er een bericht gekomen van de regering waarin stond dat zijn vader dood werd verklaard. Pas toen die documenten binnenkwamen, had zijn moeder recht op een weduwe en wezenuitkering, vertelt Peter. Die brief heeft nogal wat scènes en emoties opgeroepen. Ze  heeft het al die jaren ook financieel niet gemakkelijk gehad.
Ik voel me niet op mijn gemak en wil liever zo snel mogelijk weer weg. We zoenen wat en hij gaat steeds verder. Mijn rokje gaat omhoog, hij rommelt aan mijn kleding en trekt aan mijn broekspijpjes. Ik ben min of meer beduusd en vraag me af of ik dit allemaal wel wil. Het doet me ook niets, merk ik op. Ik heb er geen enkel gevoel bij. Dit is niet wat ik me van vrijen voorstel, maar ik voel me ook niet in staat het te stoppen door me eraan te onttrekken. Zijn handelingen zijn doelbewust en krachtig. Ik zeg dat hij het niet doen moet, maar hij verzekert me dat er niets zal gebeuren. Hij zet me tegen de deurpost van de woonkamer, trekt mijn broekspijpje aan de kant en dringt bij me binnen. Het lijk wel of ik niet eens begrijp wat er gebeurt en toch weet ik het. Er zit bloed in mijn broekje.
Daar heb ik het met mijn zieltje mee te stellen. Ik kan niet veel anders doen dan bij hem blijven. Voor God is trouwen de geslachtsdaad en daar weet ik geen andere uitweg in te vinden, toegewijd als ik ben. Daaraan voel ik mij gehouden. Ik praat er met niemand over, maar zelf zit ik ermee in de knoei. God weet en ziet alles. Nu ben ik aan Peter verbonden.
Mijn ouders zijn niet erg content met hem maar ze hopen dat ik er zelf  achter zal komen. Verbieden heeft geen zin denken ze, want dan trekt ze misschien nog wel meer naar hem toe. Er is weinig- of eigenlijk niets dat me verboden wordt . Ze hebben me nooit iets in de weg gelegd, want ze vertrouwen me. Toch is ‘eer uw vader en uw moeder’ een gebod dat me goed van pas zou komen. Wat zou ik opgelucht zijn als ze me zouden verbieden met hem om te gaan, volgzaam als ik ben.
Iedere avond komt hij op bezoek en nemen we afscheid op mijn slaapkamertje. Daar haalt hij van me wat hij wil en ik laat hem zijn gang gaan. Ik heb er geen gevoel bij, laat staan dat ik weet wat een orgasme is. Ik ben alleen bang dat mijn ouders het zullen ontdekken of dat ik in verwachting zal raken. Maar zoals hij zegt, er gebeurt niets. Hij is altijd voor het zingen de kerk uit. Dat was wat hij bedoelde de eerste keer. Mijn broekspijpjes zijn allemaal aan een kant wijder. Ik vraag me af of mama dat niet in de gaten heeft; ze  is zo secuur met het wasgoed.  Ze zegt nooit meer: “We vertrouwen je voor de volle honderd procent.”  Toch laten ze ons  ongestoord onze gang gaan bij het afscheid op mijn kamertje.
Gehoorzaamheid is een soort gewoonte. Eerst aan mijn ouders, nu aan Peter. Hij is ook al twintig en ik ben pas zestien. Hij heeft al twee jaar verkering achter de rug plus zijn diensttijd. Hij weet van wanten.


Anne, een vriendin van Rina brengt uitkomst. Samen met Mark mag ik een tijdje bij haar intrekken tot er een andere oplossing is. Peter zal me daar nooit kunnen vinden. Hij kent haar niet eens. Ik pak de tassen weer in en met Mark vertrek ik naar Anne en haar dochtertje. Rina stelt me voor om naar een andere stad te verhuizen. Als ik daaraan denk, voel ik me zo  ellendig. Het lijkt me vreselijk in deze situatie moederziel alleen aan mijn lot te zijn overgelaten. Geen vrienden of familie in de buurt die me ondersteunen en waar ik op terug kan vallen. Ik hoop dat het niet nodig blijkt te zijn, want dat kan ik niet aan.

Anton wil me nog diezelfde maandagavond spreken. Hij is tamelijk opgewonden en vertelt me wat Peter hem heeft toevertrouwd.
Een jarenlange intieme vriendschap ligt ten grondslag aan onze vertrouwelijke relatie. Regelmatig kwam hij uit zijn werk, voor het eten bij ons binnenvallen, al vanaf dat hij op kamers naast ons woonde. Toen hij trouwde met Lisa kochten ze een huis en kregen een dochter. Gezamenlijk zijn we verschillende jaren op vakantie geweest. Anton verzorgde de aanmelding bij de huisjes in Frankrijk waar we verbleven en dan vertrokken we met de kinderen.  Tien dagen gezamenlijke gezelligheid en uitstapjes.
Heel wat zaterdagavonden brachten we samen door, bij hen of zij bij ons, terwijl de kinderen sliepen. Aan het eind van de avond droegen we ze half slapend naar de auto om ze thuis weer in hun eigen bedjes te stoppen.
De gewoonte om  regelmatig uit zijn werk, voor hij naar huis reed binnen te wippen, vergat hij niet na zijn trouwen en die gewoonte werd door Rina overgenomen toen zij naast ons kwam wonen. Zo werden er heel wat leuke uurtjes gezamenlijk ingevuld. Een herhaaldelijke spontane samenkomst waar ik erg van genoot, ook omdat ik dan wat kon vertellen van mijn frustraties zonder dat Peter me erop aan kon vallen. De maaltijd gebruikten we dan altijd een uurtje later en als ik het zout in de aardappels vergat, kreeg ik alsnog de wind van voren.
Anton vertelt met grote ogen dat Peter het afgelopen weekend, toen de kinderen bij hem lagen te slapen,  rond middernacht in zijn bestelbusje is gestapt. Hij had handschoenen en een touw meegenomen en was van plan mij van kant te maken. Hij parkeerde de auto aan de achterkant van de camping en is naar de caravan gelopen, hetzelfde als hij de maandag erna deed. In de voortent bleef hij een hele tijd staan luisteren. Toen hij helemaal niets hoorde of misschien wel mijn rustige ademhaling, heeft hij zich bedacht en is naar huis teruggegaan. Hij vertelde aan Anton dat het niet goed zou zijn afgelopen als hij had gehoord dat er een vriend op bezoek was geweest. Anton zegt me nadrukkelijk dat hij de kans groot acht dat Peter tot rare dingen in staat is en dat ik toch vooral heel voorzichtig moet zijn.
Het verhaal verbijstert en beangstigt mij. Toch klinkt het me niet onbekend in de oren. Dit is waar ik bang voor ben, dit is wat ik altijd voorvoelt heb. Zijn idee: ‘als ik je niet kan krijgen dan zal een ander je ook niet hebben’, is me welbekend. De dreigementen hebben vorm aangenomen en kunnen tot uitdrukking komen, omdat de omstandigheden gecreëerd zijn. Had ik deze scheiding niet in gang moeten zetten? Had ik me beter altijd aan zijn wil kunnen onderwerpen om zeker van mijn leven te zijn? Is dat dan leven? Is het goed te weten waar ik rekening mee moet gaan houden? Meer vragen dan antwoorden. De enige duidelijkheid is dat er niets zeker is. Alle grond is onder mijn voeten weggeslagen. Ik kan niet anders meer dan leven met de dag als ik dat al niet deed.
Het verhaal van Anton komt mijn gemoedsrust niet ten goede, maar toch ben ik blij dat ik het weet. Ik zal zoveel mogelijk uit Peters handen proberen te blijven en zijn agressie niet onnodig opwekken. In al mijn handelen zal ik daar rekening mee moeten houden.

Bij Anne kan ik ook niet eindeloos terecht en wie weet hoelang het allemaal gaat duren. Tante komt met een nieuwe oplossing. Ze vindt dat ik voorlopig met Mark naar haar en oom toe moet komen, ondanks alle problemen die de moeder van Rina heeft, omdat oom al een tijd ernstig ziek is. Regelmatig krijgt hij bloedtransfusies en zijn bed staat in de kamer.
Op de oude slaapkamer van Rina staat haar bed nog. Daar kan ik slapen en Mark slaapt in het kleine kamertje ernaast. Het is wel iets verder van school voor hem, maar dat is niet zo erg. Na twee overnachtingen bij Anne vertrekken we voor de zoveelste keer en pakken alle noodzakelijke spullen weer in. Als we samen op de rand van Rina’s bed zitten voel ik me net een zwerver. Ik heb weinig vrolijke gevoelens en eet slecht. Ik voel me doorlopend misselijk. Natuurlijk ben ik heel dankbaar dat mijn familie iedere keer weer meehelpt en naar oplossingen zoekt. Dat was waar ik op hoopte, maar gelukkig wist ik niet van te voren hoe moeilijk de toestand zou zijn en hoe ziek van ellende ik me zou voelen. Hier zit ik nu met Mark, in het kleine kamertje van Rina en stop ons ondergoed in het kastje dat op een armlengte afstand van het bed staat. Beneden ligt mijn doodzieke oom. De taak van mijn tante is toch al zo zwaar. Rina doet naast haar werk als lerares Engels zoveel mogelijk voor haar ouders en nu hebben ze ons er ook nog bij.
Mark haalt me uit mijn gepieker. Hij zit vrolijk om zich heen te kijken en zegt.
“Het is hier eigenlijk best gezellig hè.”
Ik kijk hem aan en schiet in de lach.
“Ja Mark, het is hier best gezellig.”
Hij had het echt niet naar zijn zin bij Anne. De vreemde, onbekende omgeving gaf hem niet het gevoel thuis te zijn.

Ik regel alles voor de echtscheiding, krijg een pro Deo advocaat,  zoek verder naar een huis en schrijf me overal in waar ik ingeschreven moet worden.
Ik rijd langs de school van Tommy. Ik weet dat hij buiten gymnastiek heeft. Ik mis hem zo. Ik heb hem al een tijdje niet gezien, want hij wil nog steeds bij zijn vader blijven. Vanuit de auto kijk ik naar de sportende jongelui.  Hij loopt ertussen. Ik zou hem graag willen roepen, hem even tegen me aandrukken en vertellen dat ik van hem houd en hem niet alleen laat ook al ben ik bij zijn vader weggegaan.  Ik ben bang dat hij zich in de steek gelaten zal voelen en allerlei andere emoties zal hebben die ik zou willen voorkomen. Ik vrees dat hij me zal gaan afwijzen. Ik zou van hem willen horen dat hij het ermee eens kan zijn dat ik wegging, maar dat kan ik toch niet allemaal van het kind verlangen. Tom houdt van zijn vader. Juist omdat Tom bij zijn vader blijft, wil ik misschien wel horen dat hij hem veroordeelt om wat hij doet. Maar ik verwacht het onmogelijke. Dat weet ik, maar toch… Ik voel me zo eenzaam en alleen. De tranen rollen over mijn wangen. Snikkend rijd ik de brug over naar oom en tante.
Mark mag dan bij mij zijn, maar dat maakt het gemis van mijn oudste zoon niet minder.

Mijn moeder heeft er goed over nagedacht en ze heeft het met mijn vader besproken. Het is veel te zwaar voor haar zus en zwager om ook mij nog in huis te hebben nu oom zo ziek is.
Ze stelt mijn vader voor samen met mij en de kinderen naar hun caravan te gaan die op dezelfde camping staat. Ze denkt dat ik met hen samen wel veilig zal zijn en meer beschermd ben tegen Peters wraakzuchtige ideeën. Ze vindt het moeilijk op een afstand toe te kijken met de onzekerheid dat er van alles kan gebeuren.
Daarbij komt ook dat mijn ouders in hun eigen huis iedere dag met Peters boosheid worden geconfronteerd. Wanneer hij dronken thuiskomt, maakt hij behoorlijk kabaal en draait in het bovenhuis constant en keihard hetzelfde plaatje van de Everly Brothers, Walk right back. Vaak loopt hij te tieren door het huis dat hij de hele familie van kant gaat maken en de boel in de fik steekt. Als hij de volgende dag weer nuchter is komt hij zijn verontschuldigingen aanbieden. Zo is het al verschillende keren gegaan. Veel verandering zal daar voorlopig niet inzitten. Mijn ouders en vooral mijn moeder heeft het zwaar te verduren. Het werkt op haar zenuwen. Ze kan er niet tegen. Als we naar de caravan gaan, kunnen zij zelf ook wat beter afstand nemen.
Als ik bij mijn ouders op bezoek ben, stellen ze het aan mij voor. Daar hoef ik niet lang over na te denken. Het voelt als een warme deken. Ik ben zo blij met dit voorstel. Weer verhuizen Mark en ik naar een nieuwe verblijfplaats. Zouden we nu eindelijk wat meer rust krijgen?
De zomer komt eraan en het is goed vertoeven op de camping. Het regent veel, maar de temperatuur is redelijk. ’s Zaterdags na het voetballen komen de jongens naar ons toe. De caravan is groot genoeg en heeft voldoende slaapplaatsen.
Het wordt steeds langer licht.
Op een avond na de maaltijd komen mijn schoonzus en zwager aangewandeld. Ze komen ons waarschuwen. Peter heeft gedronken en vol dreigementen beweert hij naar de camping te zullen rijden. Wat hij precies heeft gezegd, vertellen ze niet en dat is ook niet nodig. We kennen het klappen van de zweep. Het was belangrijk genoeg om ons te komen waarschuwen. Ook zij zijn ervan overtuigd dat hij overal toe in staat is. Wat kunnen we ermee? We hebben geen idee wat er zal gebeuren. Als het bezoek weer vertrekt, zeggen ze dat ik altijd een beroep op hen kan doen. Wij wachten af en gespannen kijk ik regelmatig naar het pad dat langs de standplaats loopt.
Ik ben moe, verschrikkelijk moe. Iedere keer als de spanning oploopt, overvalt het me. Ik wil slapen en kan mijn ogen niet meer open houden. Ik moet vluchten in een slaap om mijn hersens wat meer ruimte te geven.
“Ga een poosje liggen,”  zegt mijn moeder. “Op de bank in de caravan.”
Ik slaap een half uurtje als een roos. Wanneer ik wakker word, voel ik me wat beter. Alsof mijn hoofd weer even is schoongewassen. Er gebeurt de hele avond niets. Hij zal wel in slaap zijn gevallen na zijn laveloze scheldpartijen.
Maar toch, je weet nooit waar iemand toe in staat zal zijn. De onzekerheid blijft. Die nacht slaap ik onrustig. Hoe kunnen mensen zo veranderen. Ooit was er een tijd dat Peter niet dronk, niet rookte en zelfs mee naar de kerk ging en ik alle hoop had dat hij zich aan mij aan zou aanpassen.




49