1956
Mijn
ouders willen verhuizen. Als we in zuid gaan wonen, wordt het wat makkelijker
voor mijn moeder. Dan hoeft ze niet meer zover op en neer te reizen en altijd
die brug over naar tante voor haar werk. Samen met haar zus en schoonzus is ze
een confectieatelier begonnen. Overdag zitten de gezusters achter de
naaimachine en in de avonden knipt tante de stoffen terwijl mama strijkt. Hun
schoonzus verkoopt de kleding op wekelijkse markten.
Er
zijn veel mensen die in de nieuwe wijk Malburgen wonen en een hekel hebben aan
de brug. Ze wonen liever dichter bij de stad. Voor de oorlog woonden mijn
ouders ook in zuid. Toen waren er hoofdzakelijk
weilanden en ze hadden het daar erg naar hun zin. Mijn vader werkte in
De Steeg en moest dagelijks de brug over die in de oorlog heel vaak dicht zat
en zelfs opgeblazen werd. Daarom besloten ze naar de stad te verhuizen. Nu
willen ze graag weer terug. Het oude huis wordt zoveel mogelijk opgepoetst. Dat
kan je wel aan mijn moeder overlaten. Ze plaatsen een advertentie in de krant
en we wachten vol spanning op de reacties. Eindelijk ligt de verwachte grote
enveloppe in de brievenbus met een stuk of wat kleinere brieven erin.
Er
zitten verschillende locaties in zuid tussen, maar mijn ouders zoeken de straat
op die het dichtst in de buurt is bij de woning van mijn tante.
Op
de dag dat de uitgezochte kandidaat komt kijken of hij en zijn vrouw hun woning
willen verruilen voor de onze, schijnt het zonnetje vrolijk in de kamer. Ze
zijn merkbaar enthousiast. Zij wonen in een flat en wij gaan kijken wat we
daarvan vinden. Ook mijn ouders zijn blij verrast. Voor mij is er een heel
vrolijk en fris eigen kamertje, geen donker tussenkamertje meer met een raam
dat uitkijkt op een bedompt poortje. We
kunnen vanaf de derde verdieping over de nog onbebouwde velden kijken en wonen
slechts vijf minuutjes lopen van oom, tante en Rina af. Het is een feest. De
kamers zijn groter evenals de ramen waardoor het zonlicht vrij naar binnen kan
vallen. Er worden wat nieuwe meubeltjes gekocht en de kloostertafel wordt
vervangen door een eettafel zonder klossen. Drie rotan stoeltjes en een
tafeltje. Als we in het weekend de stoeltjes uit de kamer op het balkon in het
zonnetje zetten, zegt mijn vader:
“Ik
heb net een gevoel alsof ik hier iedere dag mag logeren.”
Ik
kan naar buiten om te spelen, krijg andere vriendjes en vriendinnetjes die ook
allemaal in de flats wonen. Hier kunnen
we de polder inlopen. De jongens vinden een houten biels in een slootje en de
kikkers die bij bosjes voor onze voeten wegspringen worden gevangen en met
stokken bewusteloos geslagen. Ze worden op de biels gelegd en krijgen nog een klap na. Als er een dreigt
bij te komen, krijgt hij opnieuw een klap op zijn kop. De hele biels ligt vol
uitgestrekte kikkerlijfjes. Ik vind het vreselijk, maar zeg er niets van en ik
durf ook niet alleen terug naar huis te lopen door de weilanden.
Ondanks
al mijn bangheid heb ik aan vriendjes en vriendinnetjes nooit gebrek en veel
plezier.
Langzamerhand
verander ik in een tiener.
1958
Ik
ben een vroege leerling en moet nog twaalf jaar worden als ik in september naar
de ULO ga.
Ik
zit voor het raam naar buiten te kijken. Mijn gedachten gaan overal heen, maar
niet naar de inhoud van mijn boek. Buiten is de buurjongen met wat kleinere
kinderen aan het voetballen en dat vind ik ook leuk. Ik zou wel mee willen
doen, maar ik moet leren. Ik zeg zonder erbij na te denken de rijtjes op. Erin
stampen noemen ze dat, maar als je er je aandacht niet bij hebt, kun je stampen
wat je wilt, maar blijft het niet in die grijze brei zitten.
Op
school gaat het niet goed. Ik blijf zitten en doe de eerste klas over. De
tweede klas lijkt in het begin iets beter te gaan, maar algauw komen alle
onvoldoendes weer tevoorschijn. Mijn ouders vermoeden dat ik het echt niet kan
en ik mag al voor het eind van dat jaar overstappen naar een vooropleiding voor
costumière op een modevakschool. Ik ben nog geen veertien en te jong om de werkelijke opleiding te volgen. In
september begin ik daarmee. Ook dat houd ik niet lang vol. Het is saai en ik
verveel me. Geld verdienen, dat wil ik en als ik vijftien ben ga ik zomaar uit
mezelf solliciteren. Ik heb gehoord dat ze op het Girokantoor ’s zaterdags niet
hoeven te werken. Dat komt goed uit in verband met onze kerkelijke
verplichtingen op de Sabbat.
Ik
ben dan toch iets minder angstig geworden en stap een groot kantoor binnen om
sollicitatiepapieren in te vullen. Ik word aangenomen op een adresseerafdeling.
De ellende
begint pas goed als ik maandagmorgen na dat weekend alleen in de caravan ben.
Ik drink een kopje koffie en ben van plan om de stad in te gaan, omdat er nog
veel geregeld moet worden. Het is regenachtig weer. In de weekenden is het al
druk op de camping, maar nu is iedereen naar huis en zijn er nauwelijks
toeristen.
De deur van de caravan gaat
open en Peter komt binnen.
“Kunnen we even praten,”
vraagt hij.
“Ja natuurlijk,” antwoord ik
met een opkomende angst en onzekerheid. Even overweeg ik hem weg te sturen,
maar ik ben bang voor de gevolgen. Ik realiseer me dat ik moederziel alleen op
de camping ben. Het is nog vroeg in het seizoen en er zijn bijna geen gasten.
Het liefst zou ik inderdaad op een normale manier dingen met hem willen regelen
en daar hoop ik een beetje op, maar ook nu is er nauwelijks sprake van een
gesprek. Hij wil alleen praten over mijn terugkeer. Mijn weigering me aan zijn
wil te onderwerpen is duidelijk. Het dringt langzaam tot hem door dat er niets
meer valt terug te draaien. De spanning
wordt groter, samen met mijn angst. Als ik niet bij hem terugkom en hij daar de
hoop op verliest, wordt zijn gedrag
agressiever. Aan zijn houding zie
ik hoe zijn boosheid vorm aan begint te nemen. Plotseling grijpt hij mijn pols
en trekt me overeind. Zo duwt hij me tegenspartelend voor zich uit naar het
aparte slaapgedeelte van de caravan en dwingt me op het bed.
Ik ben bang maar verzet me in
eerste instantie heftig, omdat ik weet dat ik dit nu zeker niet meer hoef te
tolereren. Ik vecht als een bezetene. Dan grijpt hij me bij de keel en ik kijk
in zijn verwilderde ogen. Mijn angst wordt groter. Ik weet dat mijn weerstand
hem slechts agressiever maakt. Hij is
groot en sterk, ik heb geen schijn van kans.
Wanneer het volgens de
eenvoudige manier niet wil lukken, draait hij me weer op mijn buik door me
kruislings aan mijn benen om te trekken, maar ook zo is hij nergens toe in staat. In ieder geval blijft me deze keer al te pijnlijk
lichamelijk leed bespaard. Het gestuntel lijkt uren te duren.
Eindelijk wordt hij iets
rustiger en staan we op.
Zijn agressie lijkt
weggevloeid, maar mijn angst blijft groot en terwijl ik mijn onderbroekje onder
de minirok weer aantrek weet ik alleen dat ik weg moet zien te komen. Hij loopt
het slaapkamertje voor me uit. In de hoek ernaast is de deur naar buiten. Als
hij daaraan voorbijgelopen is, grijp ik de klink en duw hem open. Hij draait
zich om en grijpt naar mijn arm, maar ik weet me los te rukken. Struikelend van
het opstapje vlieg ik naar buiten en ren door de voortent naar buiten. Ik durf
niet om te kijken. Urine stroomt warm langs mijn benen. Ik ren of mijn leven
ervan af hangt over de paden naar de kampwinkel want ik weet, daar zijn mensen,
daar is personeel, daar ben ik veilig. Totaal overstuur word ik opgevangen,
krijg water en langzaam wordt mijn onbeheerste snikken wat rustiger.
Hij is me niet achterna
gekomen, niemand heeft hem voorbij zien gaan. Maar waar is hij dan gebleven? De
weg naar de hoofduitgang waar hij altijd zijn bestelbusje parkeert, loopt langs
de kampwinkel. Hij moet via de kleine achteringang zowel de camping in als uit
zijn gegaan en daar de auto hebben geparkeerd. Dat heeft hij dan heel bewust al
van te voren gedaan. We gebruiken die doorgang nooit. Er gaat iemand van de winkel
met me mee terug naar de caravan. Peter is nergens meer te bekennen. Ik
verkleed me en neem al mijn spullen weer mee. Ik zal hier nu zeker nooit meer
terugkomen. Ik stap in de auto en rijdt naar mijn ouders, maar weet dat ik bij
hen ook niet kan blijven. Waar moet ik heen, waar ben ik veilig? Mijn ouders
zijn woedend en voelen zich machteloos.
1960
We
gaan samen een plaatje van de Everly Brothers kopen. Dat nieuwe nummer vinden
we allebei zo mooi. 'Walk right back'. Ik kan het helemaal meezingen. Het is heel spannend en
interessant om een vriendje te hebben. Op een zaterdagmiddag neemt Peter me mee
naar zijn huis. Ik voel dat de sfeer daar een andere is dan die waarin ik ben
grootgebracht. Hij woont in een bovenhuis. De achterkamer is een keuken-huiskamer.
Het houtwerk vertoont tekenen van verval, de deur naar het balkon is gammel en
sluit slecht. In het midden van de keuken staat een grote, oude eettafel met
vier stoelen. Er liggen kokosmatten op de vloer, het zeil is versleten en het
aanrecht is niet helder. Ik ben het thuis zo anders gewend en voel me als een
kat in een vreemd pakhuis. Zijn moeder en zuster zijn niet thuis. Hij heeft
geen vader, die is in de oorlog vermist geraakt en nooit teruggekomen. Enkele jaren geleden is er een bericht gekomen
van de regering waarin stond dat zijn vader dood werd verklaard. Pas toen die
documenten binnenkwamen, had zijn moeder recht op een weduwe en wezenuitkering,
vertelt Peter. Die brief heeft nogal wat scènes en emoties opgeroepen. Ze heeft het al die jaren ook financieel niet
gemakkelijk gehad.
Ik
voel me niet op mijn gemak en wil liever zo snel mogelijk weer weg. We zoenen
wat en hij gaat steeds verder. Mijn rokje gaat omhoog, hij rommelt aan mijn
kleding en trekt aan mijn broekspijpjes. Ik ben min of meer beduusd en vraag me
af of ik dit allemaal wel wil. Het doet me ook niets, merk ik op. Ik heb er
geen enkel gevoel bij. Dit is niet wat ik me van vrijen voorstel, maar ik voel
me ook niet in staat het te stoppen door me eraan te onttrekken. Zijn handelingen
zijn doelbewust en krachtig. Ik zeg dat hij het niet doen moet, maar hij
verzekert me dat er niets zal gebeuren. Hij zet me tegen de deurpost van de
woonkamer, trekt mijn broekspijpje aan de kant en dringt bij me binnen. Het
lijk wel of ik niet eens begrijp wat er gebeurt en toch weet ik het. Er zit
bloed in mijn broekje.
Daar heb ik het met mijn
zieltje mee te stellen. Ik kan niet veel anders doen dan bij hem blijven. Voor
God is trouwen de geslachtsdaad en daar weet ik geen andere uitweg in te vinden,
toegewijd als ik ben. Daaraan voel ik mij gehouden. Ik praat er met niemand
over, maar zelf zit ik ermee in de knoei. God weet en ziet alles. Nu ben ik aan
Peter verbonden.
Mijn ouders zijn niet erg
content met hem maar ze hopen dat ik er zelf
achter zal komen. Verbieden heeft geen zin denken ze, want dan trekt ze
misschien nog wel meer naar hem toe. Er is weinig- of eigenlijk niets dat me
verboden wordt . Ze hebben me nooit iets in de weg gelegd, want ze vertrouwen
me. Toch is
‘eer uw vader en uw moeder’ een gebod dat me goed van pas zou komen. Wat zou ik
opgelucht zijn als ze me zouden verbieden met hem om te gaan, volgzaam als ik
ben.
Iedere
avond komt hij op bezoek en nemen we afscheid op mijn slaapkamertje. Daar haalt
hij van me wat hij wil en ik laat hem zijn gang gaan. Ik heb er geen gevoel
bij, laat staan dat ik weet wat een orgasme is. Ik ben alleen bang dat mijn
ouders het zullen ontdekken of dat ik in verwachting zal raken. Maar zoals hij
zegt, er gebeurt niets. Hij is altijd voor het zingen de kerk uit. Dat was wat
hij bedoelde de eerste keer. Mijn broekspijpjes zijn allemaal aan een kant
wijder. Ik vraag me af of mama dat niet in de gaten heeft; ze is zo secuur met het wasgoed. Ze zegt nooit meer: “We vertrouwen je voor de
volle honderd procent.” Toch laten ze
ons ongestoord onze gang gaan bij het
afscheid op mijn kamertje.
Gehoorzaamheid
is een soort gewoonte. Eerst aan mijn ouders, nu aan Peter. Hij is ook al
twintig en ik ben pas zestien. Hij heeft al twee jaar verkering achter de rug plus
zijn diensttijd. Hij weet van wanten.
Anne, een
vriendin van Rina brengt uitkomst. Samen met Mark mag ik een tijdje bij haar
intrekken tot er een andere oplossing is. Peter zal me daar nooit kunnen
vinden. Hij kent haar niet eens. Ik pak de tassen weer in en met Mark vertrek
ik naar Anne en haar dochtertje. Rina stelt me voor om naar een andere stad te
verhuizen. Als ik daaraan denk, voel ik me zo
ellendig. Het lijkt me vreselijk in deze situatie moederziel alleen aan
mijn lot te zijn overgelaten. Geen vrienden of familie in de buurt die me
ondersteunen en waar ik op terug kan vallen. Ik hoop dat het niet nodig blijkt
te zijn, want dat kan ik niet aan.
Anton wil me nog diezelfde
maandagavond spreken. Hij is tamelijk opgewonden en vertelt me wat Peter hem
heeft toevertrouwd.
Een jarenlange intieme
vriendschap ligt ten grondslag aan onze vertrouwelijke relatie. Regelmatig kwam
hij uit zijn werk, voor het eten bij ons binnenvallen, al vanaf dat hij op
kamers naast ons woonde. Toen hij trouwde met Lisa kochten ze een huis en
kregen een dochter. Gezamenlijk zijn we verschillende jaren op vakantie
geweest. Anton verzorgde de aanmelding bij de huisjes in Frankrijk waar we
verbleven en dan vertrokken we met de kinderen.
Tien dagen gezamenlijke gezelligheid en uitstapjes.
Heel wat zaterdagavonden
brachten we samen door, bij hen of zij bij ons, terwijl de kinderen sliepen.
Aan het eind van de avond droegen we ze half slapend naar de auto om ze thuis
weer in hun eigen bedjes te stoppen.
De gewoonte om regelmatig uit zijn werk, voor hij naar huis
reed binnen te wippen, vergat hij niet na zijn trouwen en die gewoonte werd
door Rina overgenomen toen zij naast ons kwam wonen. Zo werden er heel wat
leuke uurtjes gezamenlijk ingevuld. Een herhaaldelijke spontane samenkomst waar
ik erg van genoot, ook omdat ik dan wat kon vertellen van mijn frustraties
zonder dat Peter me erop aan kon vallen. De maaltijd gebruikten we dan altijd
een uurtje later en als ik het zout in de aardappels vergat, kreeg ik alsnog de
wind van voren.
Anton vertelt met grote ogen
dat Peter het afgelopen weekend, toen de kinderen bij hem lagen te slapen, rond middernacht in zijn bestelbusje is
gestapt. Hij had handschoenen en een touw meegenomen en was van plan mij van
kant te maken. Hij parkeerde de auto aan de achterkant van de camping en is
naar de caravan gelopen, hetzelfde als hij de maandag erna deed. In de voortent
bleef hij een hele tijd staan luisteren. Toen hij helemaal niets hoorde of
misschien wel mijn rustige ademhaling, heeft hij zich bedacht en is naar huis
teruggegaan. Hij vertelde aan Anton dat het niet goed zou zijn afgelopen als
hij had gehoord dat er een vriend op bezoek was geweest. Anton zegt me
nadrukkelijk dat hij de kans groot acht dat Peter tot rare dingen in staat is
en dat ik toch vooral heel voorzichtig moet zijn.
Het verhaal verbijstert en
beangstigt mij. Toch klinkt het me niet onbekend in de oren. Dit is waar ik
bang voor ben, dit is wat ik altijd voorvoelt heb. Zijn idee: ‘als ik je niet
kan krijgen dan zal een ander je ook niet hebben’, is me welbekend. De
dreigementen hebben vorm aangenomen en kunnen tot uitdrukking komen, omdat de
omstandigheden gecreëerd zijn. Had ik deze scheiding niet in gang moeten
zetten? Had ik me beter altijd aan zijn wil kunnen onderwerpen om zeker van
mijn leven te zijn? Is dat dan leven? Is het goed te weten waar ik rekening mee
moet gaan houden? Meer vragen dan antwoorden. De enige duidelijkheid is dat er
niets zeker is. Alle grond is onder mijn voeten weggeslagen. Ik kan niet anders
meer dan leven met de dag als ik dat al niet deed.
Het verhaal van Anton komt mijn gemoedsrust niet ten goede, maar
toch ben ik blij dat ik het weet. Ik zal zoveel mogelijk uit Peters handen
proberen te blijven en zijn agressie niet onnodig opwekken. In al mijn handelen
zal ik daar rekening mee moeten houden.
Bij Anne kan ik ook niet
eindeloos terecht en wie weet hoelang het allemaal gaat duren. Tante komt met
een nieuwe oplossing. Ze vindt dat ik voorlopig met Mark naar haar en oom toe
moet komen, ondanks alle problemen die de moeder van Rina heeft, omdat oom al
een tijd ernstig ziek is. Regelmatig krijgt hij bloedtransfusies en zijn bed
staat in de kamer.
Op de oude slaapkamer van Rina
staat haar bed nog. Daar kan ik slapen en Mark slaapt in het kleine kamertje
ernaast. Het is wel iets verder van school voor hem, maar dat is niet zo erg.
Na twee overnachtingen bij Anne vertrekken we voor de zoveelste keer en pakken
alle noodzakelijke spullen weer in. Als we samen op de rand van Rina’s bed
zitten voel ik me net een zwerver. Ik heb weinig vrolijke gevoelens en eet
slecht. Ik voel me doorlopend misselijk. Natuurlijk ben ik heel dankbaar dat
mijn familie iedere keer weer meehelpt en naar oplossingen zoekt. Dat was waar
ik op hoopte, maar gelukkig wist ik niet van te voren hoe moeilijk de toestand
zou zijn en hoe ziek van ellende ik me zou voelen. Hier zit ik nu met Mark, in
het kleine kamertje van Rina en stop ons ondergoed in het kastje dat op een
armlengte afstand van het bed staat. Beneden ligt mijn doodzieke oom. De taak
van mijn tante is toch al zo zwaar. Rina doet naast haar werk als lerares
Engels zoveel mogelijk voor haar ouders en nu hebben ze ons er ook nog bij.
Mark haalt me uit mijn
gepieker. Hij zit vrolijk om zich heen te kijken en zegt.
“Het is hier eigenlijk best
gezellig hè.”
Ik kijk hem aan en schiet in
de lach.
“Ja Mark, het is hier best
gezellig.”
Hij had het echt niet naar
zijn zin bij Anne. De vreemde, onbekende omgeving gaf hem niet het gevoel thuis
te zijn.
Ik regel alles voor de
echtscheiding, krijg een pro Deo advocaat,
zoek verder naar een huis en schrijf me overal in waar ik ingeschreven
moet worden.
Ik rijd langs de school van
Tommy. Ik weet dat hij buiten gymnastiek heeft. Ik mis hem zo. Ik heb hem al
een tijdje niet gezien, want hij wil nog steeds bij zijn vader blijven. Vanuit
de auto kijk ik naar de sportende jongelui.
Hij loopt ertussen. Ik zou hem graag willen roepen, hem even tegen me
aandrukken en vertellen dat ik van hem houd en hem niet alleen laat ook al ben
ik bij zijn vader weggegaan. Ik ben bang
dat hij zich in de steek gelaten zal voelen en allerlei andere emoties zal
hebben die ik zou willen voorkomen. Ik vrees dat hij me zal gaan afwijzen. Ik
zou van hem willen horen dat hij het ermee eens kan zijn dat ik wegging, maar dat
kan ik toch niet allemaal van het kind verlangen. Tom houdt van zijn vader.
Juist omdat Tom bij zijn vader blijft, wil ik misschien wel horen dat hij hem
veroordeelt om wat hij doet. Maar ik verwacht het onmogelijke. Dat weet ik,
maar toch… Ik voel me zo eenzaam en alleen. De tranen rollen over mijn wangen.
Snikkend rijd ik de brug over naar oom en tante.
Mark mag dan bij mij zijn,
maar dat maakt het gemis van mijn oudste zoon niet minder.
Mijn moeder heeft er goed over
nagedacht en ze heeft het met mijn vader besproken. Het is veel te zwaar voor
haar zus en zwager om ook mij nog in huis te hebben nu oom zo ziek is.
Ze stelt mijn vader voor samen
met mij en de kinderen naar hun caravan te gaan die op dezelfde camping staat.
Ze denkt dat ik met hen samen wel veilig zal zijn en meer beschermd ben tegen
Peters wraakzuchtige ideeën. Ze vindt het moeilijk op een afstand toe te kijken
met de onzekerheid dat er van alles kan gebeuren.
Daarbij komt ook dat mijn
ouders in hun eigen huis iedere dag met Peters boosheid worden geconfronteerd.
Wanneer hij dronken thuiskomt, maakt hij behoorlijk kabaal en draait in het
bovenhuis constant en keihard hetzelfde plaatje van de Everly Brothers, Walk
right back. Vaak loopt hij te tieren door het huis dat hij de hele familie van
kant gaat maken en de boel in de fik steekt. Als hij de volgende dag weer nuchter is komt hij zijn
verontschuldigingen aanbieden. Zo is het al verschillende keren gegaan. Veel
verandering zal daar voorlopig niet inzitten. Mijn ouders en vooral mijn moeder
heeft het zwaar te verduren. Het werkt op haar zenuwen. Ze kan er niet tegen.
Als we naar de caravan gaan, kunnen zij zelf ook wat beter afstand nemen.
Als ik bij mijn ouders op
bezoek ben, stellen ze het aan mij voor. Daar hoef ik niet lang over na te
denken. Het voelt als een warme deken. Ik ben zo blij met dit voorstel. Weer
verhuizen Mark en ik naar een nieuwe verblijfplaats. Zouden we nu eindelijk wat
meer rust krijgen?
De zomer komt eraan en het is
goed vertoeven op de camping. Het regent veel, maar de temperatuur is redelijk.
’s Zaterdags na het voetballen komen de jongens naar ons toe. De caravan is
groot genoeg en heeft voldoende slaapplaatsen.
Het wordt steeds langer licht.
Op een avond na de maaltijd
komen mijn schoonzus en zwager aangewandeld. Ze komen ons waarschuwen. Peter
heeft gedronken en vol dreigementen beweert hij naar de camping te zullen
rijden. Wat hij precies heeft gezegd, vertellen ze niet en dat is ook niet
nodig. We kennen het klappen van de zweep. Het was belangrijk genoeg om ons te
komen waarschuwen. Ook zij zijn ervan overtuigd dat hij overal toe in staat is.
Wat kunnen we ermee? We hebben geen idee wat er zal gebeuren. Als het bezoek
weer vertrekt, zeggen ze dat ik altijd een beroep op hen kan doen. Wij wachten
af en gespannen kijk ik regelmatig naar het pad dat langs de standplaats loopt.
Ik ben moe, verschrikkelijk
moe. Iedere keer als de spanning oploopt, overvalt het me. Ik wil slapen en kan
mijn ogen niet meer open houden. Ik moet vluchten in een slaap om mijn hersens
wat meer ruimte te geven.
“Ga een poosje liggen,” zegt mijn moeder. “Op de bank in de caravan.”
Ik slaap een half uurtje als
een roos. Wanneer ik wakker word, voel ik me wat beter. Alsof mijn hoofd weer
even is schoongewassen. Er gebeurt de hele avond niets. Hij zal wel in slaap zijn
gevallen na zijn laveloze scheldpartijen.
Maar toch, je weet nooit waar
iemand toe in staat zal zijn. De onzekerheid blijft. Die nacht slaap ik
onrustig. Hoe kunnen mensen zo veranderen. Ooit was er een tijd dat Peter niet
dronk, niet rookte en zelfs mee naar de kerk ging en ik alle hoop had dat hij
zich aan mij aan zou aanpassen.
49