woensdag 1 januari 2014

Hoofdstuk 2

1947

Halve nachten zit mijn moeder over mijn ledikantje gebogen. Ze zegt dat ik heel stil moet blijven liggen en zachtjes ademhalen. Ik ben heel gehoorzaam. Haar woorden en aanwezigheid werken ontspannend en uiteindelijk val ik in slaap.
Het is zaterdagmiddag. Ik zit op het potje en zij zit er vol zorgen naast. Ze weet niet meer hoe het verder moet. Ik eet slecht, heb veel pijn en kan regelmatig mijn plas niet ophouden.
Buiten op het balkon hangen luiers en broekjes te drogen maar het regent. Zodadelijk komt haar zus. Iedere zaterdagmiddag is ze present om mijn ouders bij te staan. Ze brengt wat nieuwe onderbroekjes voor mij mee. Zo vlak na de oorlog en de evacuatie waardoor vele Arnhemmers evenals mijn ouders alle bezittingen zijn kwijtgeraakt, is het leven niet eenvoudig. Mijn vader voelt zich machteloos. Hij is net thuis van zijn werk in de machinefabriek. Naar buiten toe is hij een stille en rustige man. Hij is vaak in gedachten en lijkt daardoor wat afwezig. Maar mijn pijn en alle problemen snijden dwars door zijn ziel.
Ik moet naar het ziekenhuis, want het is wel duidelijk dat er iets niet in orde is.
Ik ben nog geen drie jaar en lig op een grote zaal in een ijzeren ledikant. Als ik mijn hoofd naar boven keer, zie ik veel pleisters aan de  spijlen van het immens grote bed geplakt. Leipie mijn lappenpop die tante voor mij maakte is bij me en er ligt nog meer speelgoed om mij heen. Alles is heel onwezenlijk maar ik heb geen enkele angst.
Er komt iemand naar mij toe die zegt dat ze even een kapje over mijn gezicht doet. Mijn hoofdje verdwijnt onder een grote perkamentachtige lampenkap. Dan weet ik niets meer.

Mijn ouders zitten met klamme handen en doodangst in het hart te wachten. De spanning is bijna ondragelijk. Het wachten duurt uren. Eindelijk komt de chirurg naar hen toe. Hij is nat bezweet en heeft zijn operatieschort nog voor. Mijn ouders veren overeind en terwijl hij zelf ook plaats neemt, gebaart hij hen te blijven zitten en vertelt.
De operatie is geslaagd maar of ik er goed doorheen zal komen, is de vraag. Tijdens het opereren hebben ze twee afgangen aan de rechter nier ontdekt. Een van die leiders kwam uit in de blaas, de ander liep om de blaas heen en kwam uit in de urineleider die naar buiten gaat. Waarschijnlijk is dat de oorzaak van mijn pijn en het plasprobleem. De enige mogelijkheid was zowel de nier als de twee afgangen verwijderen en de gaatjes dichten. Mijn ouders mogen nog even om het hoekje naar mij kijken. Het is beter mij nu niet meer in mijn slaap te storen. Met een hart vol verdriet en hoop wandelen ze naar huis.
Iedere dag komt mijn moeder even bij me in het kinderziekenhuis. Mijn vader moet werken, maar ‘s avonds voor het slapen gaan, kunnen ze niet langer thuisblijven en lopen de weg af. Als er geen licht brandt, voelen ze zich opgelucht, maar als het heldere licht van de afdeling met de glazen separatieboxen door het raam naar buiten straalt, hebben ze een zware nacht vol angst over mijn leven en gezondheid

Ik kom er goed doorheen en lig op de grote zaal. Alle kinderen leren een liedje. Ik zing vrolijk mee.
‘We gaan nog niet naar huis, nog lange niet, nog lange niet, we gaan nog niet naar huis, want moeder is niet thuis.’
In september word ik drie jaar, maar de arts vindt het beter dat ik tot na mijn verjaardag in het ziekenhuis blijf om de drukte te ontlopen. Het is heel mooi weer en alle kinderen liggen in bedjes op het balkon. Mijn bedje is helemaal versierd. Over de binnenplaats en het muurtje kan ik op de weg aan de overkant de stoep zien waar mijn ouders aan komen lopen. Ik roep zo hard ik kan: “Mama, heb je wat voor me meegebracht?”
Wat is er een armoede maar wat word ik verwend.


Na een doorwaakte nacht voel ik me ‘s ochtends wonderlijk licht en helder. Ik maak het ontbijt klaar en het brood om mee te nemen. Hij gaat naar zijn werk met de bestelbus van het bedrijf en vraagt me nadrukkelijk om tien uur naar ons huis in de stad te komen om te praten. Ik knik, maar zal er niet zijn, omdat er niets meer te praten valt.
De jongens pakken de fiets en vertrekken naar school. Ik vermoed dat ze er woordelijk niets van meegekregen hebben, afgezien van de spanning die er natuurlijk hangt, maar die is hen niet zo vreemd. Ik kijk om me heen om alles nog eens goed in me op te nemen. Ons buitengebeuren, waar ik ook goede dingen heb beleefd en waar veel herinneringen liggen, zal vanaf nu verleden tijd worden. De kinderen kunnen hier altijd nog samen met hem zijn, maar ik denk dat ik hier nooit meer terug zal komen.
Ik pak wat spulletjes in en rijd in het autootje de camping af. De kogel is door de kerk. Ik ben in een soort niemandsland aangekomen maar vastbesloten door te zetten.
Onderweg in de auto komen de tranen.

Die ochtend in mei sta ik al vroeg huilend voor de deur van Gea.
“Wat is er aan de hand? Wat heb je? Kom binnen,” zijn haar eerste woorden.
Ze omarmt me en drukt me tegen zich aan. Ze is altijd warm en liefdevol. Al zoveel jaren kennen wij elkaar. Ze ontmoette Peter niet vaak en weet niet hoe hij haar altijd kleineert en zich minachtend over haar uit. Ook kan zij niets weten van de problemen achter de voordeur, maar ik vermoed bij haar toch als eerste steun te kunnen vinden.
Het liefst was ik naar mijn ouders gegaan maar zij wonen in het benedenhuis van het dubbele woonhuis en dat is wel erg dichtbij de plek die ik nu als een gevarenzone zie.
Ik vertel haar het hele relaas. Ze luistert en zegt dat ze niet verbaasd is. Ik begrijp niet hoe dat kan, maar volgens haar is onze slechte relatie en mijn onvrede duidelijker dan ik vermoed.
“Ga eerst maar eens even proberen te slapen,” zegt ze en als een kind laat ik me door haar in bed stoppen.
Om tien uur belt ze Peter die thuis op me zit te wachten en praat met hem terwijl ik slaap. Daarna belt ze mijn ouders en als ik wakker ben, komen ze naar me toe. Zoals altijd hebben ze zoveel begrip voor hun enig kind.
Er moet dus van alles geregeld worden. Gea staat me met raad en daad terzijde. Er is chaos in de veelheid van dingen die op mij afkomen. Zij structureert en ondersteunt me.