Elly van
Doorn
Als de hemel valt
zijn alle
mussen dood
Met dank aan allen
die mij omringen en omringden.
Zonder hen zou ik
niet zijn die ik ben.
Ik wil naar huis
altijd weer
wil ik naar huis
Hoe kan ik
thuis zijn in
onzekerheid?
Steeds weer
loop ik weg van
mijn benauwdheid
Waar ben ik veilig
waar is rust, ruimte
en
geborgenheid
Zou ik altijd thuis kunnen zijn
in mijn diepste zelf?
Deel 1
Eerste hoofdstuk
16 mei 1982
Als het leven te moeilijk wordt, wil ik slapen. Weg van
alle problemen die ik voorzie. Mijn hoofd lijkt een warboel vanwege het
voortdurende gepraat dat ik tegen mezelf doe. Er spookt van alles door dat
rusteloze brein. Nu beheerst het bange denken zelfs mijn hele lijf. Al die
herrie wil ik tot rust brengen, ik wil verdwijnen van dit toneel in een slaap
waarin ik niets meer weet.
Ondanks al mijn twijfels en onrust weet ik het nu zeker. Ik
wil weg, maar dan moet ik alles achterlaten. Mijn huis en een leven dat
vertrouwd voor mij is. Veel vrienden en bekenden zal ik kwijtraken. Mijn leven
zoals het nu is, zal verdwijnen.
Heb ik de moed een andere richting in te slaan? De eerste
stap te nemen door uit te spreken wat ik in werking wil zetten? Ben ik in staat
een onbekende weg te gaan? Hoe het verder moet als ik wegga, weet ik niet. Waar
kan ik veilig met de kinderen naar toe? Is mijn angst niet groter dan mijn
moed? Die gedachten houden me al twee jaar dagelijks bezig. Ik kom er niet meer
van los. Het water staat me tot aan de lippen.
Ik probeer een vluchtweg te vinden, een manier om mijn
zenuwen in bedwang te houden. Ik slaap een groot gedeelte van de dag voor hij
thuiskomt.
Twee jaar geleden werd hij weer kwaad, omdat ik niet aan
zijn ideeën over plezierig vrijen wilde beantwoorden. Ik kende de gevolgen en
de vernedering van mijn weigering al wel. Hij greep me bij de enkels en kruiste
mijn benen ver over elkaar, zodat ik wel op mijn buik moest keren. Dat was ook
niet zo moeilijk voor hem. Met mijn één meter zesenvijftig en achtenveertig
kilo was hij me dik de baas. Omdat de
alcohol zijn prestaties had ondermijnd, zocht hij naar andere mogelijkheden om
zijn seksuele driften te bevredigen. Hij schold me uit voor kutwijf en hoer,
terwijl ik me bleef verzetten tegen zijn overmacht. Een pijnlijke verkrachting
volgde. Toen we opstonden huilde ik en in machteloze woede wist ik hem met
woorden te raken. Hij haalde uit met een harde klap. Een straaltje bloed drupte
uit mijn haar. Hij trok zijn kleren aan en liep de deur uit. Ik rende huilend
de trap af naar het benedenhuis waar mijn ouders woonden.
Geslagen had hij nog nooit, wel gedreigd. Ik was zo geschrokken alsof die klap het
ergste was dat me overkwam. Slaan hoorde niet in een huwelijk. Dat hoefde ik
niet te tolereren. Toen hij terugkwam werd er gepraat.
“Ik wil scheiden,” riep ik. Mijn ouders probeerden de
emoties wat te sussen. Ze wisten niets van de ellende waarmee we ons bed
deelden en ik begreep niet eens ten volle dat ik regelmatig verkracht werd.
Daar praatte je toch niet over. Zolang het geen woorden heeft, lijkt het niet
te bestaan. Ik twijfelde aan mijzelf. Lagen de mislukkingen van de vrijpartijen
misschien toch aan mij, zoals hij altijd beweerde? Moest ik me wel verzetten,
kon ik niet beter toegeven en me ontspannen? Hij deed alles altijd zo grof en
de weerstand volgde bijna vanzelfsprekend.
Voor de zoveelste keer beloofde hij beterschap. Hij zou
niet meer slaan. Ik had geen moed om een scheiding door te zetten.
Zo herhaalde het kringetje waarin ik leefde zich nog eens
twee lange jaren. In stilte dacht ik na. Langzamerhand sleet het respect voor
alles wat Peter was en deed.
De zomers brengen we door op de camping, even buiten de
stad waar we een vaste standplaats hebben. Dat is goed voor onze twee jongens
die zich daar beter vermaken dan op de bovenwoning in de stad. Het enige buiten
dat we daar hebben, is een balkonnetje aan de achterkant tussen de huizen. Nu
de kinderen wat groter zijn, moeten ze op straat hun vertier zoeken. Op de
camping zijn ze vrij om te gaan en staan waar ze willen. Ze fietsen rond met
zelfgetimmerde karretjes achter de fiets en fantaseren er lustig op los samen
met hun vriendjes. Dat is een heerlijk vermaak, een goede speelplek voor
kinderen uit de stad.
Wanneer we op de camping zijn, brengt Peter zijn tijd het
liefst door met flesjes bier en buren.
De rek is eruit en mijn aanpassingsvermogen is
langzamerhand verdwenen. De wereld is vol mogelijkheden. Ik zou wel een baan
willen zoeken of een studie ambiëren, maar dat zal hij nooit tolereren. Hij is
de man in huis en brengt de centjes binnen. Mijn enige recht is het aanrecht.
Ik heb me aangepast in een milieu dat mij niet eigen is. De liefdevolle basis
die mijn ouders mij hebben meegegeven, heeft een heel andere frequentie dan het
patroontje waar ik inmiddels jarenlang mee word geconfronteerd. Nu prevaleert
onverschillig gedrag, grove taal en een lijfelijk dwingend overwicht. Verbaal
mag ik dan dominanter zijn en meer mogelijkheden tot kwetsen hebben, de
grofheden die ik daarmee over me afroep zijn navenant.
“Als je ooit op de Korenmarkt durft te komen, flikker ik
je alle trappen af,” is één van de
dreigementen die ik meerdere keren naar mijn hoofd geslingerd krijg. Zulke
woorden boezemen mij angst in. Ik haal het niet in mijn hoofd me daar te
vertonen. Stel je voor dat hij erachter komt. Nog niet voor een kopje koffie
met mijn moeder waag ik me daar.
Als ik toch wegga, hoe moet ik dat aanpakken met de
kinderen die dertien en zestien jaar zijn? Twee jaar lang heb ik erover
nagedacht. Ik voel een groot diepliggend verdriet door de vele vernederingen.
Ik wil hieruit…
Als ik nu wegloop zullen het zware jaren worden met een
lichtpuntje in het vooruitzicht. Kan ik de verantwoording en de problemen die
zullen volgen aan? Ja, ik ben ervan
overtuigd dat ik er wel uit zal komen en dat mijn leven er heel anders uit zal
gaan zien. Een nieuw leven waarover ik in deze twee jaren veel heb lopen
dagdromen. Dromen die me niet alleen angst, maar ook hoop en vertrouwen in een
nieuwe andere toekomst geven.
De mogelijkheden om uit de cirkel van ellende te raken,
zijn er alleen als ik ga. In ons huis blijven wonen en hem op straat zetten
lijkt me geen optie vanwege zijn agressie. Hij zal me altijd weten te vinden.
Ik vind het ook niet eerlijk om hem buiten de deur te zetten en ik weet ook wel
zeker dat hij toch niet zal gaan. Hij zegt wel vaker: “Als je wilt gaan, dan
flikker je maar op.” Hij ziet geen
enkele noodzaak om te vertrekken. Voor hem is het leven goed zoals het is. Het
past allemaal in zijn sociale gedragspatroon.
Zonder huis zal hij het niet redden, dan heeft hij geen
poot meer om op te staan en in gedachten zie ik hem al zwerven. Hij is niet in
staat om een betere wending aan zijn leven te geven. Dat zijn voor mij
voldoende redenen om hem het huis te laten.
Zal ik me in dit huis ooit nog vrij kunnen voelen na
alles wat er gebeurd is? Ik wil liever ergens anders opnieuw beginnen met de
kinderen. Waar ik naartoe moet, weet ik niet, dat lijkt me wel moeilijk. Uit
angst voor ontdekking heb ik van tevoren geen informatie durven inwinnen.
Heimelijk hoop ik op helpende handen voor het begin en daarna zal ik mijn leven
in eigen hand nemen.
Hoe verzamel ik moed? Dat doe ik door me in te beelden
dat ik het niet zal zeggen en gewoon door zal leven. Diep van binnen weet ik
dat het vanavond gebeuren zal. Ik kan niet anders.
Het is prachtig weer. We eten buiten voor de caravan. Ik
heb het warm, maar niet omdat de zon schijnt. Daarvan ben ik me nauwelijks
bewust. Ik leef in een koker, er is niets om mij heen waar ik me op richt. Ik
weet alleen dat ik iets moet gaan zeggen. Als een automaat ben ik aan het werk.
Ik zet de borden op tafel. De kinderen hebben hun handen gewassen en ik loop zwijgend
heen en weer met het aandragen van de maaltijd.
De zenuwen gieren door mijn keel. Ik krijg er bijna geen
hap doorheen en hoop intussen dat mijn spanning niet voelbaar is aan tafel. Hij
merkt toch nooit iets op. Als de maaltijd beëindigd is, verdwijnen de jongens
op hun fietsen met aanhangende karretjes.
Ik zet een kopje koffie. Mijn zekerheid is dat hij daarna
op zal staan. Hij zal een pilsje pakken en zich uit de voeten maken om de afwas
aan mij over te laten. Bij de buren kan ik hem dan terugvinden. Ik heb de keus
om me aan te sluiten of mijn avond alleen door te brengen.
Nog voor we opstaan van tafel vraagt hij: “Is er iets?”
Hij heeft het toch opgemerkt. Het kon ook bijna niet
anders. Dit is het moment, nu zal ik het moeten zeggen en ik twijfel geen
moment meer.
“Peter, ik wil scheiden.”
Is dat mijn stem, ben ik het die spreekt?
Hij kijkt me aan.
Stilte.
Nu geen agressie, geen kabaal, maar stilte. Oorverdovende
stilte. Een stilte voor de storm? Begrijpt hij het niet of weet hij dat het
ernst is? Het lijkt allemaal zo onwaarschijnlijk. Alsof ik op een andere
planeet ben geland waarvan het landschap me onbekend is.
Woorden rijgen zich aaneen tot zinnen. Ik durf nauwelijks
vol te houden, me staande te houden bij mijn besluit. Het lijkt wel of ik twijfel,
maar toch diep van binnen ben ik zeker. Ik durf het niet te laten merken.
Zolang het rustig blijft, is het goed.
De hele avond loopt hij me achterna en probeert me om te
praten. Hij heeft deze laatste twee jaar toch zo zijn best gedaan. Er is van alles
verbeterd. Hij gaat mee als ik voor een ouderavond naar school moet en
werkt hard voor zijn gezin. Zelfs in de
avonduren. Hij zal me niet laten gaan.
Hij stelt zich helemaal afhankelijk van mij op. Dat is
niet de eerste keer. Ik herken die manier van doen. Daar ging ik iedere keer
weer van onderuit, maar de tijden zijn veranderd.
Het is nooit tot hem doorgedrongen dat ik me schaam in
zijn gezelschap voor zijn grove taal en zijn gedrag. Naar ouderavonden ga ik
liever alleen zoals ik dat al jaren gewend ben. Zijn uitlatingen zijn meestal
met vulgaire humor doorspekt. Zijn bemoeienis wekt mijn irritatie op,
evenals zijn onmacht om op een rustige,
bescheiden manier met dingen om te gaan. Ik kan geen enkel respect meer
opbrengen voor zijn doen en laten. Ik zal weggaan en zwijg. Even flitst het
door me heen dat we samen deze avond doorbrengen, maar daar zit ik nu niet meer
op te wachten. Integendeel, ik ben liever alleen. Eenzaam ben ik als we samen
zijn.
Hij staat op. Loopt onrustig heen en weer in de kleine
ruimte bij het keukentje en grijpt naar het grote broodmes dat op het aanrecht
ligt. Mijn hart staat even stil. Een moment denk ik: ‘hij gaat me vermoorden’
en houd mijn adem in. Vloekend loopt hij op me af. Ik verroer me niet als hij
dreigend naar me toe komt. Met het mes aan zijn pols houdt hij zijn beide
handen dramatisch trillend voor me. Dan legt hij het mes terug op het kleine
tafeltje. Als hij weer naast me komt
zitten begint het hele wanhoopverhaal opnieuw met de verwoede pogingen me op
andere gedachten te brengen. Ik reageer zo weinig mogelijk.
Na verloop van tijd als het wat rustiger is, schenk ik
weer koffie in en pak zo ongedwongen mogelijk
het mes op en leg het in de keukenla.
Hij houdt de hele avond mijn hand vast terwijl we TV
kijken. Ik laat het gebeuren en ben doodsbang voor de gevolgen van een ruzie.
Morgen zullen we verder praten. Daarmee stel ik hem voorlopig gerust in de hoop
de komende nacht min of meer redelijk door te komen. Na de verplichte
vrijpartij doe ik de hele nacht geen oog dicht en luister naar zijn ademhaling
terwijl de kinderen rustig slapen in het tentje naast de caravan.