woensdag 12 februari 2014

Hoofdstuk 8

1966

Als Peter ‘s avonds gaat werken, verwacht ik hem altijd zo tussen elf en twaalf uur terug, maar nu hoor ik hem om negen uur al naar boven komen. Ik kijk verbaasd op. Hij is lijkbleek en met zijn ene arm houdt hij zijn andere vast. Hij wordt thuisgebracht door zijn opdrachtgever, een pooier uit de rosse buurt waar hij wastafels voor peeskamertjes installeert.
Hij heeft onder de vloer met een schemerlampje moeten kijken naar leidingen die daar lopen. Plotseling hoorde de eigenaar hem schreeuwen en hij heeft direct de stekker van het lampje uit het stopcontact getrokken. Waarschijnlijk is dat Peters redding geweest. Hij lag helemaal verkrampt onder de vloer. Zijn arm doet vreselijk zeer.
Terwijl wij samen naar de Poli gaan zal de benedenbuurvrouw regelmatig even aan de deur luisteren of Tommy rustig blijft slapen.
Het is niet druk. We zijn direct aan de beurt. De dokter pakt Peters arm, tilt hem op en laat hem weer los. Met een van pijn vertrokken gezicht en een vloek valt Peters arm weer naar beneden.
“O ik zie het al, je hebt je schouderblad gebroken,” zegt de arts.
“Daar is niet veel aan te doen, je krijgt een mitella om en we moeten wachten tot het hersteld is. Je hebt geluk gehad. Als ik zo van je hoor wat er gebeurd is dan zijn je spieren door je lijf geslagen en hebben je schouderblad gebroken. Je hart is net zo’n spier. Voor hetzelfde geld was je er niet meer geweest.”
Ik merk veranderingen in Peters gedrag. Het lijkt alsof hij bedachtzamer is en iets minder onverschillig. Nu hij in de ziektewet zit, gaan we samen wandelen met Tommy in de kinderwagen. Het is leuk, dat deed hij eerder nooit.
Na enkele weken is Peters schouderblad hersteld maar hij heeft nog steeds veel pijn in zijn linkerhand waarmee hij het lampje heeft vastgehouden. Hij werkt er lang mee door tot röntgenfoto’s uitwijzen dat er ook een middenhandsbeentje van zijn duim is gebroken. Dan gaat zijn arm tot aan zijn elleboog in keihard geprepareerd gips en een halfjaar lang werkt hij daar gewoon mee door. Als  de breuk niet heelt geeft de verzekering na lang getouwtrek eindelijk toestemming voor een operatie.
Iedere middag ga ik met Tommy naar het ziekenhuis.
Deze keer gaat Johan, de buurman, ook mee en samen wandelen we naar de afdeling. Na de begroeting geeft Johan Peter een pakje sigaretten en een doosje lucifers. Ik weet niet wat ik zie. Ik ben in de vaste veronderstelling dat Peter niet rookt. Hij heeft me nooit verteld dat hij weer aan het roken is. Waarom heeft hij dat verzwegen? Heeft hij me niet vertrouwd? Is hij niet eerlijk tegen mij? Houdt hij dingen achter? Ik heb het er moeilijk mee en ben boos, gechoqueerd en vind het onbegrijpelijk. Het zet onze hele relatie in een ander daglicht. Ik heb het gevoel dat er geen enkele zekerheid meer is, misschien is alles waar ik op vertrouw schijn. Ik probeer erover te praten maar loop tegen een muur van onverschilligheid aan. Hij wil of kan er niets mee en doet er ook niets mee.




Nerveus zit ik op het politiebureau en wil aangifte doen van de dreigementen. Na verloop van tijd word ik binnen geroepen en kom tegenover een vriendelijke rechercheur te zitten die naar me luistert. Ik vraag hem of er geen mogelijkheden zijn om me tegen Peters agressie te beschermen of misschien kan ik door de politie beschermd worden.
“Nee mevrouw, ik zou niet weten waarmee en hoe u zichzelf zou kunnen beschermen. Wat denkt u daar zelf dan over?”
Mijn eerste, waarschijnlijk zeer onrealistische gedachte gaat uit naar een of ander spuitbus om Peter op afstand te kunnen houden of misschien een alarmpistool. Ik zie mezelf er nog niet mee rondlopen, maar er moet toch iets mogelijk zijn.
“Wapens zijn natuurlijk verboden en dat geldt ook voor een alarmpistool, maar ik kan u misschien een beetje geruststellen, meestal worden zulke dreigementen nooit uitgevoerd.”
“Nee, dat is duidelijk meestal, maar die ene keer wel uitgevoerd, zal mij dan maar overkomen.”
Daar heeft de man geen antwoord op.
“Het enige dat we voor u zouden kunnen doen, is hem een straatverbod opleggen.”
Hoe kun je iemand nu verbieden in de straat te komen waar hij zelf woont en hoe kun je dat dan controleren?  Toch stelt hij me een heel klein beetje gerust met de belofte dat er vaker door onze straat gepatrouilleerd zal worden en ze zullen mijn adres in de gaten houden.
Met die belofte en een kaartje met een telefoonnummer van hem ga ik naar huis terug. Ik kan bellen als er iets aan de hand is. Ik voel me iets lichter nu ik mijn ellende gemeld heb. Ze weten er in ieder geval van, ook al kan er niets gedaan worden.

Rina belt me op en vraagt of we zin hebben een eind te gaan fietsen over de Hoge Veluwe. Dat is even een lastige beslissing. Ik moet ook huiswerk maken en en en …
…zoals meestal kies ik voor het leukste en de jongens hebben daar ook wel zin in. Het is een heerlijke dag. We kunnen even alle spanningen loslaten en zingen onderweg allerlei ouderwetse liedjes die Rina en ik als kinderen van onze ouders leerden. Luidkeels zingend, fietsen en wandelen we over de stille  heide. De jongens achter ons aan die in vrolijke wanhoop uitroepen:
“Mensen, zij horen niet bij ons.”
We hebben de grootste schik. Het verbaast me hoe weinig er nodig is om gelukkig te zijn.
In het Kröller Möller Museum is een expositie van De Stijl. Maar dat kunnen we deze keer de jongens niet aandoen.  Achter twee luidkeels zingende mensen aan moeten fietsen en dan ook nog het museum in, dat is teveel van het goede.  We fietsen vrolijk verder al gaat het Rina en mij aan het hart. We komen thuis van een heerlijk dagje vakantiegevoel.
Ina, de docente, vraagt me of ik een spreekbeurt voor Engels op me kan nemen, maar daar wil ik liever even mee wachten. Op dit moment kan ik alleen maar over de problemen praten en is er weinig ruimte voor andere gedachten. Ik vrees dat ik er niet veel van terecht zal brengen. Eigenlijk ben ik er ook gewoon erg angstig voor. Ik mag het nog een tijdje uitstellen. Ik heb al verschillende cijfers van schriftelijke overhoringen binnen. Het lijkt allemaal van een leien dakje te gaan. Ondanks de problemen leer ik makkelijk. Ik wist wel dat ik meer in mijn mars had en dat zou ik laten zien ook. De zevens, achten en negens blijven binnenstromen. Ik ben een strebertje en neem met minder geen genoegen. Nadat jarenlang mijn enige recht het aanrecht was, is dat misschien niet zo vreemd, maar ik ben onzeker over van alles en nog wat. Uiteindelijk moet ik me  maar eens in die mondelinge spreekbeurt gaan verdiepen. Ik ga op zoek naar meer informatie over de beeldhouwer Rodin waar ik een grote bewondering voor heb en zowaar, er is geen enkele reden me zorgen te maken, de volgende acht staat weer op mijn lijstje.
Ik krijg op school nieuwe kennisjes. Het is gezellig samen. Verschillende vrouwen in de klas zijn gescheiden of zitten er middenin net als ik. We vinden herkenning bij elkaar. We zijn allemaal even gemotiveerd en werken hard om alle eindjes aan elkaar te knopen, maar we hebben ook erg veel plezier samen.
Het is november en al een paar weekjes rustig. Peter laat weinig van zich horen. Hij schijnt een vriendin te hebben.  Het vreemde is dat ik toch heel graag wil weten waarover hij zich uitlaat en waar ik rekening mee moet houden. De onzekerheden wil ik omzetten in zekerheden, maar die zullen er nooit zijn. Regelmatig vraag ik naar hem als de jongens bij hem zijn geweest. De Mavo vriendinnen vinden dat ik daar beter niet zo gefixeerd mee om kan gaan, maar het is me godsonmogelijk afstand te nemen. Daarvoor voel ik de bedreiging te sterk.  Ik hoop dat het een blijvende vriendin voor hem zal zijn, zodat ik van zijn buien verschoond kan blijven. Heel even heb ik daar goede hoop op.

1966-1967

Ben ik weer in verwachting? Nee toch zeker. Het is bijna niet te bevatten.  Ik merk het aan mijn lijf, mijn borsten worden weer steviger. Tommy is nog maar net een half jaar.  Ik heb nog niet eens gelegenheid gekregen om de pil te halen. Ik ben na de bevalling pas één keer ongesteld geweest. Zo kort na de eerste baby een tweede? Ik zie er zo tegenop, weer die vermoeidheid en allesoverheersende malaise. Ik voel me lichamelijk net weer een beetje fit en dan begint alles weer van voor af aan. Ik praat er met Annelies over. Ze weet, net als ik dat je kinine in zou kunnen nemen om de zwangerschap te onderbreken. Ja, dan moet ik heel snel handelen. Hoe kom ik aan kinine? In een middeltje tegen verkoudheid weet ik, daar zit het in maar ik heb geen notie van de dosering. Ik vind het zo griezelig en ben zo bang. Peter denkt ook dat ik het maar moet innemen.
De spanning is groot.
Als ik alleen thuis ben, slik ik angstig het halve buisje. Meer innemen durf ik niet. Ik hoop dat het goed gaat en na een paar uurtjes, omdat er niets griezeligs gebeurt, slik ik de rest.
Geen enkele reactie, maar ik waag me daar niet nog eens aan. Dan moet het maar gaan zoals het gaat. Die vreselijke benauwdheid voor alles wat er na het innemen kan gebeuren is verstikkend, dat wil ik niet meer.
De zwangerschap verloopt rustig en ik voel me zelfs beter dan tijdens de zwangerschap van Tommy. Alles is ook heel anders dan de vorige keer. Ik ben nu toch heel blij met de tweede op komst. Ik heb er alle vertrouwen in dat ik het nu beter aan zal kunnen. Nadenken over alle problemen die ik eerder voorzag, doe ik niet meer. Ik kan nu nog niet begrijpen dat ik van een tweede kind evenveel zal gaan houden als ik nu van Tommy houd. Hij is zo lief en aanhankelijk. Een echte knuffelaar. Het is een rustig kind, altijd vriendelijk en huilt bijna nooit. Als hij toch verdriet heeft, is er iets bijzonders aan de hand. De box laat ik nog even staan. Het is gemakkelijk als ik hem daar nog even in kwijt kan in verband met de komst van de tweede. Hij vermaakt zich daar nog steeds prima in.
Het is zaterdagmorgen en de broer van mijn moeder en zijn vrouw zijn op visite. Ze komen met mijn ouders mee. Tommy is veertien maanden en loopt nog niet zonder steun. Ik ben hoog zwanger en schenk de koffie in.
“Mag Tommy even uit de box”, vraagt tante.
“Ja natuurlijk.”
 Ik pak hem op en zet hem op de grond. Hij kruipt vrolijk rond van de een naar de ander en ik schenk voor de tweede ronde de koffiemelk bij de volle kopjes met hete koffie die op de tafel staan. Dan pakt Tommy zich aan de zware bielzen tafel vast om te gaan staan. Met zijn vingertje raakt hij het schoteltje van het kopje aan en het hete vocht kiept over hem heen. Onmiddellijk begint hij te huilen. Ik zet de melk neer en in een reflex grijp ik hem op en ren naar de keuken. Onder de koude kraan laat ik het water over zijn halsje stromen.
“Zullen we even brandzalf halen,” zegt oom.
“Ik geloof wel dat het meevalt, want het ziet er goed uit,” antwoord ik als ik zijn halsje bekijk.
“We gaan toch maar even en zijn zo terug.”
Tommy blijft huilen en ik troost hem terwijl ik zijn natte truitje uittrek, dat hem beschermd zal hebben tegen de hete vloeistof, maar wat ik dan zie doet me verstenen. Onder het truitje en hemdje hangen de vellen aan zijn schoudertje het is verschrikkelijk.
 “Ik doe hier beslist geen zalf op. Ik ga meteen naar de Poli.”
Ik sla een dekentje om de inmiddels blote baby en mijn vader brengt me naar het ziekenhuis. Peter is onbereikbaar en aan het klussen, maar zal rond het middaguur wel thuiskomen.
Het kind huilt en blijft huilen. Niet hard maar zo intens snikkend. In het ziekenhuis worden we onmiddellijk geholpen. Ik ga mee in de behandelkamer. Ik heb me vast voorgenomen me niet weg te laten sturen, mijn moeder liet mij vroeger ook nooit in de steek. Gelukkig wordt me ook geen strobreed in de weg gelegd. Ik houd Tommy vast en praat zachtjes tegen hem terwijl hij wordt ingepakt met zalf en verband. Hij mag niet meer mee naar huis en wordt naar het kinderziekenhuis overgebracht. 
Als Peter komt ligt Tommy gesepareerd en met zijn armpjes vastgebonden aan het ledikant. We moeten afscheid van hem nemen. Buiten huil ik erbarmelijk.
Ik wil vrij zijn en het schijnt me niet gegund te zijn. Mijn altijd zo zorgzame moeder is helemaal overstuur en wil met me praten. Als ik bij haar kom werpt ze me van alles voor de voeten.
“Je stelt je aan als een tiener met Klaas.”
Ze vindt dat ik de relatie moet verbreken.
“Je laat de kinderen in de steek en wat als Peter jou of Klaas wat aandoet?”
Zij is misschien nog angstiger dan ik.
Is het waar dat ik de kinderen in de steek laat? Nee toch zeker. Dat ik niet zoals mijn moeder ben staat buiten kijf, maar op haar manier zal ik nooit met mijn leven om kunnen gaan. Ik wil nu eindelijk eens mijn eigen beslissingen kunnen nemen, maar voel me ook erg afhankelijk van mijn ouders die altijd voor me klaarstaan. Innerlijk kom ik tegen haar in opstand. Ik kan niet op bevel de relatie beëindigen en voel me daar schuldig over. Waarom wil ik toch altijd zo gehoorzaam zijn en waarom weet ik dan zelf niet wat ik hiermee aan moet?
De afspraken met Klaas verlopen steeds moeizamer. Aan alle kanten wordt aan me getrokken. Ik merk dat de kinderen het ook niet zo zien zitten met hem over de vloer.
We doen regelmatig leuke dingen, gaan naar het Museum Bomans van Beuningen in Rotterdam, we  halen boodschappen in huis en af en toe eten we samen, gaan naar de film of een expositie en bezoeken in Groningen een studievriend van Klaas in zijn atelier. Het leven zou een feest kunnen zijn als ik me niet zo onzeker voelde. Ik wil zo graag genieten van alle momenten die ik met hem samen kan zijn.
Ik leg een grote claim op Klaas door mijn labiele houding en probeer hem aan mij te binden, maar hij zegt regelmatig onze afspraken af voor dingen die ertussen komen. Ik heb het gevoel dat ik nergens van op aan kan. De twijfel is fnuikend en ziet eruit als een diepe afgrond waar ik in dreig te vallen. Ik wil horen dat hij me niet meer wil of dat hij me wel wil. Ik eis een duidelijkheid, die hij me niet geeft en ik achtervolg hem als een dwaas om de juistheid van zijn gevoelens boven tafel te krijgen.
Het is vroeg donker als ik naar zijn huis ga en nadat ik heb aangebeld hoor ik gerommel achter de voordeur. Ik merk dat hij zich niet thuis houdt. Ik rammel aan de deur en klop op het raam, roep zijn naam en zeg dat ik met hem wil praten en weet dat hij er wel is. Eindelijk laat hij me binnen. Hij is net zo nerveus als ik en vertelt dat hij zelf ook diep in de ellende zit. Nog geeft hij geen krimp als ik hem om de waarheid vraag over zijn gevoelens voor mij.
Nadat ik ettelijke keren mijn kop heb gestoten, begrijp ik het wel; hij wil me niet op de manier zoals ik ermee omga, maar op deze manier wil ik het zelf natuurlijk ook niet.
Ik weet het en zal er iets aan moeten doen. Maar hoe doe ik dat als ik zo door al mijn emoties word meegenomen en geen vat op mijn eigen handelen heb, als er zoveel ellende door mijn lijf raast? Een ex die me bedreigt met de dood, mijn moeder die boos op me is, een geliefde waar ik me aan vastklamp, maar die me in de kou laat staan, kinderen die dat vriendje niet zien zitten, die op me rekenen en die ik misschien toch niet voldoende gehoor geef. Ik voel me zo verward en schuldig. Ik ben volkomen onderuit en kilo’s afgevallen.
Ik zoek rust en wil stabiliteit. Iets waar ik op kan rekenen en dat vind ik niet in mezelf, want daar zoek ik de rust niet. Ik probeer mijn leven te vullen met van alles en nog wat om maar niet in stilte en alleen te zijn.

Woensdag is mijn vrije dag van school en vanavond mag ik met de auto van mijn vader naar oom en tante. Het gaat niet goed met oom. Ik zie er een zwaar hoofd in. Hij is zo verzwakt, mager en vermoeid. De infusen lijken niet of nauwelijks te helpen.
In november overlijdt hij. Peter en oom hadden samen een band door het voetbal. Peter komt naar de crematie en houdt zich rustig.
In december krijg ik van tante de sleutel van het Dafje en mag ik de auto van oom gebruiken. Ik voel me er heel blij mee, maar ook zo verlegen.

Mijn dagboek bij kaarslicht, een glaasje kersenbrandewijn en Thijs van Leer op de achtergrond, wat wil een mens nog meer.
Peter kwam vanmorgen de jongens ophalen. Ze zijn naar het voetballen. Het gaat goed met ze. Ze stoeien samen en zijn thuis heel gezellig. Laatst heeft Mark eten gekookt en heb ik hem wat aanwijzingen gegeven. Ik wil graag dat ze voor zichzelf leren zorgen en niet zo afhankelijk worden als hun vader.  Af en toe stinkt het hele huis naar de popcorn die ze bakken en we kijken samen naar de TV.
Wat ben ik toch een ontzettend emotioneel mens. Zo zit ik diep in de put en een paar dagen later sta ik te jodelen op de top van de berg.
De scheiding is de vijftiende uitgesproken, Peter heeft een vriendin en op school gaat het goed. Ik heb nieuwe vriendinnen gemaakt en nu is het vakantie.
Gister versierde ik wat kerstballen van piepschuim om aan wat lieve vrienden en ouders te geven.
Nu moet ik toch snel de kerstboom gaan opzetten. Onze eerst kerst in het nieuwe huis.
Zo af en toe ga ik nog wel eens met Klaas op stap. Ik kan niet zeggen dat het me niets doet. We gaan nu op een gemakkelijkere manier met elkaar om en dat is goed. Beiden hebben we de ruimte nodig om op eigen benen te leren staan. Laatst zijn we in de Stokvishal geweest. Ik kom op plaatsen waar ik anders nooit zou zijn gekomen. Het stonk er naar hasj.

In het nieuwe jaar begint mijn leven langzamerhand wat meer op zijn plek te vallen. De denkmolentjes in mijn hoofd zijn iets rustiger. Honderd keer had ik het gevoel dat ik alles wat er gebeurde op een rijtje moest zien te krijgen. Dat gevoel is er nu minder vaak.
Ik heb erg veel behoefte aan contacten. Het lijkt wel of ik daar niet buiten kan. Gelukkig heb ik mijn vader, moeder, kinderen en andere familieleden, met hen kom ik niets tekort, maar ik heb toch ook behoefte aan een vaste relatie. Iemand waar ik alles mee kan delen. Daarover heb ik zo vaak gefantaseerd en allerlei ideeën opgebouwd. Of die reëel haalbaar zijn, zal moeten blijken. Het gevoel van een tekort hebben en verlangen naar saamhorigheid zoals ik me dat voorstel, brengt veel onrust met zich mee. Ik wil liever niet alleen zijn.
De relatie met Klaas is niet wat ik ervan verwacht. Het gaat allemaal zo moeizaam. Ik voel een gemis waar Klaas niet aan kan beantwoorden. Ik verwacht er meer van en dat maakt me ontevreden. Waar ik naar verlang, die gezamenlijkheid waar ik naar op zoek ben, dat zit er met hem niet in. Ik kan hem maar beter leren loslaten. Dat weet ik maar, toch houd ik angstvallig vast wat er nog wel is. Dat leidt regelmatig tot grote teleurstellingen.
Cees Noteboom schrijft in Rituelen: Lijden kun je weigeren. Daar voel ik wel iets voor, maar hoe pak ik dat aan vraag ik me af, als het leven niet is zoals ik het zou wensen. Hoe is het mogelijk niet te lijden, wanneer ik verlang naar dingen die er niet zijn? Ook kan ik erg geraakt worden door mensen waar ik veel om geef. Ik voel me afhankelijk van goedkeuring, waardoor ik het gevoel heb dat ik niet mijzelf kan of mag zijn. Juist nu ik zo graag over mijn eigen leven wil beschikken, merk ik hoe ik vastloop in de af- of goedkeuring van mensen die me dierbaar zijn.

Op zaterdagmiddag ga ik met Tommy naar Mark kijken. Hij is uitgenodigd om bij Vitesse penalty’s te komen schieten. Vroeger miste ik geen enkele wedstrijd van de kinderen, maar nu ik Peter wil ontlopen zie ik geen voetbalveld meer. Niet dat ik daar rouwig om ben, eerder gelukkig, maar ik vind het wel leuk om naar de jongens te gaan kijken. Ik verwacht niet dat Peter er zal zijn, maar dat is ijdele hoop. Het mag dan de laatste tijd rustig zijn geweest, het wordt toch een heel moeilijke ontmoeting. Een normaal gesprek is nauwelijks haalbaar en ik merk dat hij helemaal van de kaart raakt. De jongens hebben het ook in de gaten. Zulke ontmoetingen zijn  niet voor herhaling vatbaar. Is dit weer een druppel die de emmer doet overlopen voor de volgende serie van bedreigende situaties?
Tommy heeft voor tweehonderd gulden een tweedehands bromfietsje kunnen kopen. Hij kreeg er de helft van zijn vader bij en is heel gelukkig.


1967

Tommy is na vier behandelweken in het ziekenhuis weer thuis. Het was zo schrijnend, iedere keer weer het afscheid nemen. We konden niet bij de pijnlijke behandelingen zijn om te troosten. We mochten alleen maar komen tijdens de vastgestelde bezoekuren.
Nu is het mei en een heel warm voorjaar. De zon schijnt al vroeg in de morgen met haar warme stralen en ik doe snel mijn huishoudelijk werk. Daar ben ik niet zo sterk in, maar ik heb dat wat moet maar liever eerst gedaan. Daarna kan ik doen en laten wat ik wil. In de middag schijnt het zonnetje op het balkon achter het huis en ik zet een kinderbadje neer waarin Tommy heerlijk zit te spelen terwijl ik ernaast in een luie klapstoel geniet van de warmte en het gespetter van het water. Toch heb ik maar weinig rust om lang te zitten. Honderden gedachten vliegen door mijn hoofd en na tien minuten moet ik meestal weer opstaan om te doen wat in mij opkomt. De rust ontbreekt me om te blijven zitten.
`s Morgens zitten Annelies en ik met de kinderen regelmatig in haar kleine voortuintje waar de zon in de ochtend vrolijk schijnt. Annelies, ook hoogzwanger is een maand eerder uitgeteld. We hebben dezelfde vroedvrouw en als de weeën bij haar beginnen stuurt juffrouw Schenk mij weg.
“Nee, je mag er niet bij blijven, ga maar gauw naar huis, want van een bevalling komt een bevalling,”  zegt ze. Ik lach een beetje om de bijgelovigheid en ga naar huis.
Johan en Annelies krijgen een gezonde dochter en tot mijn grote verbazing beginnen de volgende ochtend bij mij  de weeën. De vroedvrouw komt en ik heb zelfs al ontsluiting.
“Zie je wel,” zegt ze.
Maar ik ben pas in de achtste maand. Ze probeert me gerust te stellen.  Normaal zou ze de bevalling wel thuis doen, maar het kind is ook in stuitligging. Ze maakt een afspraak in het ziekenhuis.
Peter rijdt me ernaartoe. De weeën weten van geen ophouden. Ik kan nauwelijks verdragen dat hij hard rijdt. Het lijkt alsof de pijn, met nauwelijks of geen tussenpozen of verademing door de onrust van de autorit nog heftiger is.
 Als we in het ziekenhuis komen word ik in een rolstoel gezet en naar de verloskamer gereden. In sneltempo volgen de weeën elkaar op.
Bij de bevalling van Tommy hielpen de verloskundige en mijn moeder me door mijn benen opgetrokken tegen zich aan te houden, door tegen hen aan te duwen kon ik extra kracht zetten tijdens de persweeën, maar nu laten ze me rustig liggen.
“Volgens mij heb ik persweeën”, breng ik voorzichtig in het midden. De witte gedaanten om mijn bed knikken me vriendelijk toe.
‘Nou dan moet het maar’ bedenk ik en zet mijn beste beentje voor. In de hoop dat ik doe wat ik moet doen gooi ik al mijn kracht in de strijd.
Weer is het een makkelijke bevalling. De weeën vooraf waren zwaarder. Het is een meisje, ik ben verrukt. Ik hoor haar huilen en zie haar op afstand in de handen van de verpleegster. Wat is ze klein en ze ziet een beetje blauw. Ze wordt meegenomen en niet aan mij gegeven. Ze zijn met haar bezig. Ik begrijp niet wat er allemaal gebeurt. Er komen geen spontane reacties en felicitaties. Na verloop van tijd komt een verpleegster terug, want ze wil me een injectie geven tegen teveel bloedverlies.
“Nee,” zeg ik, “dat hoef ik echt niet te hebben hoor. Ik vloei nooit veel en ben zelfs blij als tijdens mijn menstruatie het bloed iets makkelijker stroomt door een likeurtje. Van het slechte bloeden krijg ik altijd meer buikpijn.”
Ze twijfelt maar ik houd voet bij stuk. Die injectie kunnen ze me altijd later nog wel geven als het niet blijkt te zijn zoals ik voorspel.
Dan komt de arts naar me toe.
“Op dit moment gaat het redelijk met Esther. Ze ligt in de couveuse, maar ze is erg onrustig. We zullen alles doen wat we kunnen,” belooft hij ons.
Ik kan haar niet tegen me aan houden; ze is niet dicht bij me. Wat een naar en triest gevoel. We mogen nog een tijdje op de verloskamer blijven en als ik gewassen ben, rijden ze me naar de couveuse. Daar ligt ze en ik kan alleen maar kijken. Ze is zo klein. Veel kleiner dan Tommy was na de geboorte. Ze weegt maar 1250 gram en heeft een slangetje in haar piepkleine neusje. Toch is het helemaal een compleet mensje. Ik wil hier wel blijven en alleen maar kijken. De verpleegster helpt me mijn hand door de opening van de couveuse te doen zodat ik haar heel zachtjes even kan aanraken. Het is zo vreemd ik durf het bijna niet, bang om haar te beschadigen of te verstoren. Ze zou toch in mijn armen moeten liggen.
Dan word ik met mijn bed naar een kamer van zes personen gerold. De andere vrouwen hebben allemaal gezonde baby’s gekregen. Hoe zal het verder gaan. Wat voel ik, wat denk ik? In mijn verbeelding zie ik steeds dat kleine mensje in het glazen huisje.
Peter gaat naar huis en tussen de middag komen mijn ouders op bezoek. Op de kamer staan alle baby’s bij de bedden van de jonge moeders, maar Esther blijft in haar glazen kastje.
“Kunnen we haar zien?” vraagt mijn moeder.
“Ja hoor, iets verderop in de gang is een groot raam, daarachter staan de couveuses. Ze ligt in de tweede,” zeg ik en dan verdwijnen mijn ouders naar de gang om terug te komen vol verwondering.
“Wat een schatje is ze en zo klein.”  Ja zo klein.
Regelmatig krijg ik iets over haar te horen. Ze krijgt hielprikjes, omdat haar situatie onrustig is. Af en toe mag ik even naar haar toe en rollen ze mijn bed naar de couveusekamer. Mijn borstvoeding leer ik afkolven in een flesje, dat wordt bewaard en later wordt het aan haar gegeven, maar ik zie dat nooit gebeuren.
Het meeste mis ik haar als de andere vrouwen de baby’s naast zich krijgen en voeden. Dan zit ik met een koude kolf aan mijn borst en een zwaar heimwee gevoel in mijn buik.
De tweede dag al vroeg in de morgen krijg ik van de hoofdzuster te horen dat ze een hersenbloeding heeft gekregen. Ze hebben haar onmiddellijk voor behandeling verhuisd naar de flat van het kinderziekenhuis op hetzelfde terrein. Ze hebben mij niet wakker willen maken.
Vol spanning wacht ik die morgen op nieuws als Peter de afdeling opwandelt. Verbaasd kijk ik hem aan. Het is nog zo vroeg. Er komt een verpleegster achter hem aan en er wordt een scherm om mijn bed gezet. Er hoeft niets meer gezegd te worden. Ik begrijp het. Ik heb haar nooit kunnen knuffelen. De tranen stromen over mijn wangen.
Ik krijg een uitnodiging van een vriendin om samen met haar vriend mee te gaan naar de AutoRai in Amsterdam. Daar heb ik wel oren naar en we maken een afspraak voor de volgende week donderdag.
De zaterdag ervoor rijd ik weg bij het benzinestation waar ik heb getankt, kijk in het spiegeltje en zie Peter achter me aan rijden. Ik stop voor de deur van de flat en stap uit. Peter doet hetzelfde. Ik probeer zo gewoon mogelijk te reageren en vraag van een redelijke afstand of er wat is. 
“Nee hoor,” zegt hij en als hij verder geen aanstalten maakt om iets te zeggen, loop ik verder bij hem vandaan naar de voordeur. Ik merk dat hij me volgt, kan nog net haastig naar binnen glippen en de deur achter me dichttrekken.
Peter staat buiten en roept door het glas dat hij me nog vóór aanstaande donderdag koud zal maken de rest hoor ik niet meer,  omdat ik snel met knikkende knieën in de lift kan verdwijnen.
De poppen zijn weer aan het dansen en mijn betrekkelijke rust en die van de kinderen is verdwenen. Ik voel me aangeslagen. Begint het nu toch weer?
Zondag ligt er een dreigbrief in de brievenbus. Ik hoef het niet te wagen naar Amsterdam te gaan. Hij zal ervoor zorgen dat ik het niet haal.
Samen met Tommy en de dreigbrieven ga ik maandagmorgen naar de recherche en vraag naar rechercheur Ruis, hij weet van de zaak; ik heb zijn kaartje niet voor niets gekregen. Gelukkig is hij aanwezig. Weer krijg ik te horen dat ze weinig kunnen doen, maar hij zal een briefje bij het alarm leggen, zodat de dienstdoende mensen ervan af weten als ik bel.
Dinsdag, ik moet toch naar school. Ik wil niet nog eens verzuimen, maar ik durf niet op de fiets te gaan. Peter heeft  aan de jongens verteld dat hij van een pooier een wapen heeft gekocht en dat in een kluisje heeft geborgen. Hij zal hem gebruiken ook! Zo ongeloofwaardig klinkt dat verhaal niet. Ik weet dat hij in de rosse buurt veel contacten heeft door de klussen die hij daar doet. Ik ga met de auto naar school. Dat heerlijke kleine gele DAFje van oom geeft me toch een beetje het gevoel van veiligheid al is dat idee een farce.
‘s Middags ligt er een brief van Peter voor de kinderen in de brievenbus, een soort testament, een wilsbeschikking over wat er na zijn dood moet gebeuren. Is hij ook van plan zichzelf van kant te maken? Weer zit ik daarmee op het politiebureau en ga naar de huisarts. Ik vraag of Peter niet gedwongen opgenomen kan worden. Ik heb van Anton gehoord dat hij maandag helemaal overstuur en verward naar de huisarts is gegaan en dat er niet met hem te praten was. De dokter zal proberen de GG en GD in te schakelen, maar geeft me weinig hoop.
Woensdag is mijn vrije dag en hoef ik de deur niet uit.
Er ligt weer een dreigbrief in de bus en ik sta nogmaals bij de huisarts op de stoep. Ik ben in alle staten. Ik durf donderdag natuurlijk niet weg te gaan, maar afgezien daarvan, vermeldt hij duidelijk dat hij me diezelfde dag van kant zal maken. Tja, een gedwongen opname gaat niet zo eenvoudig. En ik ben nog niet dood. Zitten ze daar dan op te wachten voor er iets gedaan kan worden?
Dan maar weer met alle dreigbrieven in de hand naar het politiebureau. Ruis is er niet, dus ga ik diezelfde middag weer terug en dan komt Ruis in actie. Eindelijk gebeurt er iets. Er wordt een aanklacht opgesteld en ik krijg te horen dat hij aankomende nacht, van woensdag op donderdag, van zijn bed zal worden gelicht door de Groep Bijzondere Opdrachten. Dit mede doordat hij onbereikbaar is voor een psychiater. Daar zijn ze dus kennelijk wel mee bezig geweest.
Aan Rina heb ik veel steun, ze is bij ons en heeft Chinees eten gehaald.  Nog voor we kunnen beginnen met het avondeten, staat er een psychiater voor de deur en maak ik kennis met Boersma, waar ik al mijn hoop op wil richten. Er blijft me weinig anders over. Het eten moet intussen maar even wachten. Ik heb toch geen honger.
Ik praat met hem en vertel hem hoe ziek ik van alles ben. Alleen al van het idee dat hij die nacht van zijn bed zal worden gelicht.
Hoe zullen mijn ouders reageren? Zij wonen er pal onder. Hen gaat dit ook niet in de koude kleren zitten. Ik hoop dat het zonder al teveel handgemeen kan verlopen. Die mensen schrikken zich vannacht natuurlijk rot.
Als hij wordt gearresteerd, zal hij onherroepelijk weer vrij komen. Wat gaat er dan gebeuren, krijg ik de revanche dan dubbel zo hard over me heen? Loop ik dan nog meer gevaar? Zal hij me dan alsnog van kant maken? Hij zal mij zeker overal de schuld van geven. Ik kan geen kant op. Ik loop aan alle kanten risico’s. Zo iemand is toch niet toerekeningsvatbaar. Zolang hij niet opgenomen wordt voor behandeling kan ik nergens van op aan. Al mijn zorgen en frustraties leg ik aan zijn voeten en hij luistert.
Niemand mag iets weten van de komende nachtelijke operatie dus kan ik mijn ouders niet voorbereiden.
‘s Avonds komen ze op bezoek en Rina blijft gelukkig ook. Om met hen over koetjes en kalfjes te praten is een zware opgaaf.  Ik ben niet in staat ergens anders aan te denken en moet zwijgen.
Ik slaap die nacht bijna niet. Af en toe doezel ik even weg om wakker te worden met gedachten die in eenzelfde kringetje ronddraaien. Eindelijk, om zes uur belt Rina op. Hij is opgehaald en alles is, naar omstandigheden  rustig verlopen. Ze was wakker geworden, want ze had ook onrustig geslapen en heeft vanuit haar raam gezien dat hij werd meegenomen. Ze belt me vanaf mijn ouders die ook wakker werden. Ze drinkt nog even een kopje thee bij hen en gaat dan naar huis. Die Rina is goud waard.
Is er nu een adempauze?