woensdag 19 februari 2014

Hoofdstuk 10

1972

We gaan kamperen met de kinderen op een camping even buiten de stad. We hebben een fijn plekje gevonden op een veldje met meerdere tenten rondom. Als het seizoen begint komen we tot de ontdekking dat we tussen een hele familie zijn beland die zich intensief bezighoudt met de recreatie. Bingo’s in de kantine en andere feestelijkheden. Peter wordt helemaal ingelijfd en ik hobbel mee. Als er ’s avonds activiteiten zijn is er altijd iemand op het veldje om op de talrijke slapende kleuters te passen die zich overdag gezamenlijk kostelijk vermaken.
Als ik de zes weken van de grote vakantie voortdurend op de camping ben kan ik met het oude autootje makkelijk heen en weer rijden. De was doen en andere zaken thuis regelen. Peter komt naar de camping met de bestelbus van zijn werk en vertrekt na het eten weer om te klussen of hij zit meteen na het eten voor de koffie bij de buren. Ik ben vrij om erachteraan te wandelen of mijn avond in eenzaamheid door te brengen. De verplichting om regelmatig alle buren koffie te geven is ook onderdeel van de kampeeractiviteiten geworden.
De Jostiband komt zaterdagavond een concert geven. Het is erg druk in de kantine. De verstandelijk gehandicapte kinderen zitten op het podium en hebben groot plezier in het maken van muziek. Als we de kantine inlopen is het er stampvol. Ik zoek een plekje aan de zijkant bij het raam en even later is Peter verdwenen. Hij zal wel een pilsje zijn gaan halen en bekenden hebben ontmoet. Ik richt mijn aandacht op het podium en terwijl ik naar de kinderen op het toneel kijk, overvalt me een onbehagelijk gevoel dat uitgroeit naar een grenzeloos verdriet. Is dit wat mij te wachten had gestaan? Zou dit de toekomst zijn geweest van Esther als ze was blijven leven? De werkelijkheid die een mogelijkheid zou zijn geweest, dringt zich ten volle aan me op. Ik weet me geen raad. Ik zie het plezier van de kinderen. Ben me daarvan bewust. Gelijktijdig voel ik het mateloze verdriet dat daarmee gepaard gaat. Mijn ogen zoeken Peter maar hij is al nergens meer te bekennen. Het vliegt me aan al die mensen om me heen, het geroezemoes, de muziek. Het bestormt me als een wervelwind. Mijn verdriet raakt in een stroomversnelling. Ik houd het hier niet uit en in paniek zoek ik een uitweg. Dan maar alleen teruggaan, hier kan ik niet blijven.
Buiten hoor ik de tonen wegsterven van de vrolijke melodieën. De wandeling alleen terug doet me goed en brengt weer wat rust. Ik haal diep adem. Bij de tent aangekomen bevind ik me  in een bekende wereld. De kinderen slapen. Ik heb het koud en steek het butagaskacheltje aan. Ik voel me eenzaam en wacht tot laat in de avond op Peters terugkeer.

Het hoogseizoen op de camping is afgelopen en we zijn weer helemaal thuis.
Tommy gaat naar de basisschool en als Mark een jaar later naar de kleuterschool gaat krijg ik meer ruimte om als leesmoeder te participeren op school. Ik heb leuke gesprekken met de onderwijzers en word in allerlei zaken betrokken. Twee keer in de week ga ik naar een amateurschildersvereniging waar goede docenten ons begeleiden en aanwijzingen geven. Een keer in de maand zijn er modellen beschikbaar. De balletlessen die ik al vanaf mijn veertiende jaar volg zijn eveneens overdag, want ‘s avonds kan ik nooit weg omdat Peter niet thuis is.
Ons huwelijk begint langzamerhand een sleur te worden die moeilijk te doorbreken is. Seksueel wordt onze relatie er niet beter op, eerder slechter. Regelmatig dwingt hij me om aan zijn behoeften te voldoen.
Peter gaat zich steeds meer bezighouden met de voetbalclub en het beunhazen. Hij krijgt meer klussen en onze eigen karweitjes blijven liggen. ‘s Avonds is hij nooit thuis behalve in het weekend en dan is er voetbal. Op zaterdagavonden is er vaak iets bij de club te doen. Op die feestavonden wordt er veel gedronken evenals na de wedstrijden. Iedere donderdag na zijn werk gaat hij met een collega naar een stamkroeg en komt dronken thuis. Het is er allemaal langzamerhand ingeslopen.
Als ik er iets van zeg weet hij te vertellen dat alles wat hij doet en onderneemt voor ons is. We hebben een nieuwe TV, hij bouwt een badkamer op zolder, een jarenplan. Hij werkt hard en dan mag hij toch zeker wel één avond in de week naar de kroeg. Gelukkig gaat hij niet naar de hoeren. Ik heb toch echt niets om over te klagen.

Het benedenhuis is vrij gekomen. De bewoonster gaat naar een verzorgingshuis en mijn ouders hebben de dubbele woning gekocht. Ik vind het heerlijk dat we nu allemaal zo dicht bij elkaar wonen. Rina woont in het bovenhuis naast ons en mijn ouders in de benedenverdieping, die ze verbouwden, onder ons. Ze zijn er deze zomer ontzettend druk mee geweest.
Alhoewel Peter goede mogelijkheden heeft mijn ouders te helpen met de verbouwing, is hij veel te druk met beunhazen en de voetbalclub. Eén keer helpt hij mijn vader met het uitbreken van een muurtje. Hij gaat zo tekeer bij die afbraak dat hij nog een paar dagen last van zijn arm heeft. Ik denk niet dat mijn vader zich erg kan vinden in die ondoordachte werkwijze maar hij laat zich daar niet over uit.
Wat me stoort aan het gedrag van Peter is dat hij mijn vader altijd zo respectloos met Juul aanspreekt en hem ook zo noemt als hij met anderen over papa praat .


Ik laat gaatjes in mijn oren prikken. Met drie vrouwen wandel ik in een schoolpauze naar de juwelier in de Steenstraat. We hebben de grootste schik. Ze mogen mijn hand vasthouden. En daarna gaan ook mijn lange haren eraf.
De metamorfose is compleet. Tom vindt het niks, Mark vindt het niks en als ik zaterdag weer naar de schilderles ga, vindt Klaas het ook maar zo, zo.
Loop naar de pomp allemaal.
De verkering die Peter weer had, is uit en hij gaat naar Gran Canaria . Na tien dagen komt hij terug en de kinderen halen hem met Anton van Schiphol. Het is even betrekkelijk rustig geweest. Zal hij mij nu weer weten te vinden? Hij heeft wel verschillende kaartjes gestuurd aan mij en de kinderen waar ik helemaal niet goed van word.
“Geef me een kans, alsjeblieft!”
Ik heb natuurlijk nergens op gereageerd en ja hoor, nu hij terug is begint alles weer van voor af aan. Tegen iedereen vertelt hij dat hij me van kant gaat maken. Ik praat met Anton en vraag hem in hoeverre hij denkt dat ik zijn dreigementen ernstig moet nemen. Anton is ervan overtuigd dat de mogelijkheid er is dat hij door het lint gaat. Die kans schat ik ook aardig reëel in, maar hopelijk hebben we het bij het verkeerde eind en blijven het allemaal dreigementen. Zeker kan ik daar nooit van zijn.
Ook de kinderen gebruikt hij voor zijn uitlatingen. Ik kan me nauwelijks voorstellen hoe de jongens zich goed door al die emoties heen moeten slaan.  Mark komt met een verhaal van zijn vader. Hij moet zeggen dat hij veranderd is, dat hij fouten heeft gemaakt en me terug wil hebben. Hij heeft een kaartje bij zich waarop weer staat: ‘Vergeef me, alsjeblieft geef me een kans.’ Een paar dagen later wil hij me weer van kant maken.
Tommy moet voor zijn eindexamen nog acht boeken lezen in een paar dagen. Dat wordt dus een puinhoop. Daar kom ik nu pas achter. Hij houdt niet van lezen en dan ook nog boeken die hem natuurlijk niets interesseren. Hij wil al van kind af aan vrachtwagenchauffeur worden, net als zijn vader was voor hij op het bestelbusje ging rijden. Ik heb Tom nooit anders dan met vrachtautootjes zien spelen. Vooruit, achteruit, hele fantasieën creëerde hij met zijn dierbare autootjes, maar hij moet toch een beetje basis hebben.  Hij kan die Mavo makkelijk halen als hij zijn best maar doet.
Ik haal nog gauw wat boeken voor hem uit de bibliotheek en bel het voetbal van zaterdag af. Natuurlijk kan ik zelf nu ook niet gaan schilderen. Hij baalt verschrikkelijk en ik erbij. Dat wordt een heftig weekje.
Hij brengt het hele weekend chagrijnig en lezend door. Ik schilder thuis. Aan het eind van die week, als hij eindelijk door zijn boeken heen is, wordt hij weer helemaal vrolijk.

Tommy zit middenin zijn eindexamen en ik in de proefwerken.
Af en toe ga ik uit met Klaas en dat is heel gezellig. Ik houd er rekening mee dat het onder het afbouwen valt. Met Rachel krijg ik daarentegen een steeds grotere band. Ze zegt:
Je moet maar niet teveel verliefd op iemand worden, want ik zou je missen. We gaan regelmatig samen naar de  rommelmarkt in Cuijk. Dat vinden we geweldig. Beiden hebben we weinig te besteden, maar we komen altijd wel met iets thuis. Een prulletje of een glas van kristal dat we voor een paar kwartjes tussen de glazen vinden, mooie antieke porseleinen bordjes, schaaltjes of een vaasje. Het is maar net waar we tegenaan lopen. Ook neem ik weleens een LP mee voor een rijksdaalder. Tweedehands is er te kust en te keur. Meer dan een tientje besteden we nooit, want meer kunnen we ons niet permitteren en toch zijn we dan de koning te rijk.

Boersma vraagt me of ik een brief aan Peter wil schrijven en daarin uit wil leggen dat we uit elkaar zijn gegroeid. Ik begrijp niet waarom dat nu weer zou moeten. Ik herinner me dat vlak nadat ik wegging, hij dat samen met mij nog uitgelegd heeft gekregen in een gesprek op het maatschappelijk bureau met tekeningetjes erbij om het zo duidelijk mogelijk te krijgen. Als hij het nu nog niet weet, is daar toch geen eer aan te behalen. Praten met hem wil ik niet. Ik denk dat het Peter weinig zal helpen, maar ik ben wel blij dat Boersma de vinger aan de pols houdt, dus ik doe wat hij vraagt. Baat het niet, schaden zal het hopelijk ook niet en ik schrijf de verlangde brief zo neutraal mogelijk in de hoop dat het niet juist nog meer ellende op zal leveren.
Ik heb weinig tijd om te schilderen. De proefwerken eisen al mijn aandacht op. Nu ik mijn emoties rond Klaas een beetje achter me heb gelaten en het wat rustiger is, krijg ik gelukkig ook weer wat meer eetlust. Ik ben aangekomen en weeg al achtenveertig kilo. Dat geeft de burger moed. Op school is een nieuwe leerling gekomen. Een vluchteling uit Eritrea, een heel aardige man. Ik nodig hem uit om te komen eten en hij verschijnt met een prachtige orchidee. Het is heel gezellig en we spreken af dat we op Hemelvaartsdag samen met Rachel naar mijn ouders op de camping zullen fietsen, want fietsen, ja dat kan hij, dat heeft hij pas geleerd. Helaas, het is die dag slecht weer. We fietsen droog naar de caravan en worden getrakteerd op lekkere broodjes, maar op de terugweg moeten we door de regen weer  naar huis ploeteren. Doornat komen we aan.
Rachels slaapkamer is hard aan een opknapbeurt toe en we besluiten hem een witkwast te geven. We witten en schilderen er dapper op los. Geld voor dure verf is er niet en helaas deze witkalk is niet onmiddellijk dekkend. Het moet nog een keer. Onder het genot van een glaasje wijn en enorme lachsalvo´s kalken we dapper door. Dan moeten er nog nieuwe overgordijnen komen. Wit, dat vindt Rachel zo mooi. Tussen alle lapjes in de kast waar ik kleding van maak, heb ik nog genoeg oude lakens die van mijn ouders komen. Daar naai ik keurige overgordijnen van. Rachel is helemaal in haar nopjes in haar romantisch ingerichte en opgeknapte slaapkamer. Het ziet er schitterend uit. En passant huren we een schuurmachine voor de houten vloer in de huiskamer en daarna wordt die ook nog eens gelakt. We hebben eer van ons harde werken.

Ik zit te wachten op een ander huis. Ik ben bij de woningstichting geweest en er staat iets te gebeuren, dankzij de inspanningen van Boersma, maar het duurt en het duurt.
Het is voorjaar en heerlijk weer. Ik besluit het kleine balkonnetje alvast op te fleuren met een bloembak en koop wat kleurige geraniums in afwachting van de dingen die gaan komen. Het is nog maar net ingericht voor de zomer, als de langverwachte brief van de woningstichting in de brievenbus valt. Ik ga er op afspraak naartoe en krijg te horen dat er ‘in principe’ een vierkamerflat in Arnhem zuid voor me beschikbaar is; terug naar waar ik als kind plezier heb gehad. Dat is toch wel heel leuk.
Met Rina en Mark fiets ik naar het aangegeven adres. We kunnen nog niet binnen gaan kijken, maar krijgen zo wel een indruk van het huis en de omgeving. Geweldig, ik zie het helemaal zitten. De woning ligt op de tweede verdieping aan het einde van een grote galerijflat van drie etages. Daaronder op de begane grond zijn garages. Vanaf het balkon aan de voorkant kijk je helemaal uit over een grote waterplas. Er drijven twee windsurfers. Rina heeft ook een surfplank, ik heb er al weleens opgestaan, maar lag er meer onder dan dat ik erop stond. De plek geeft onmiddellijk een vakantiegevoel. Aan de achterkant van de flat is een grote, groene ruimte en stilte. Als ik daar toch eens zou kunnen wonen!

De brief die ik Peter op aanraden van Boersma schreef, heeft helaas weer heel wat losgemaakt. Hij bedreigt me via de kinderen en door de scheldkanonnades waarmee hij mijn ouders weer terroriseert.
‘Binnenkort zal ik meedogenloos toeslaan’, is een nieuwe kreet en dat alles heeft toch weer zijn gevolgen. Ik ben heel voorzichtig. Het pinksterweekend breekt aan en Peter zegt dat hij me wel zal weten te vinden.
Als ik met Rachel van een feestje terugkom uit Apeldoorn haalt Tom me voor de zekerheid beneden uit mijn auto op.
Iedere keer als het wat rustiger is, krijg ik hoop dat de bedreigingen over zullen zijn en iedere keer is het een schok als het weer begint, steeds weer leef ik op de toppen van mijn zenuwen en razen de gedachten door mijn hoofd. Ik probeer alles zo goed mogelijk te organiseren en te regelen om hem niet tegen het lijf te lopen. Ruis heb ik ook gewaarschuwd. Ik voel me machteloos. Het lijkt een gebed zonder einde.

Klaas is jarig en ik ben uitgenodigd. Een wonderlijke ervaring. Ik weet niet of ik het nu wel of niet leuk vind. Zijn ex wandelt rond en is helemaal in het goud gekleed. Zelfs in haar haar draagt ze opvallend goud. Ze schittert aan alle kanten en geeft de indruk nog volkomen thuis te zijn.
Dat kan ik van mezelf niet zeggen. Ik voel me als een kat in een vreemd pakhuis. Er zijn veel vrienden over wie Klaas me heeft verteld. Ik maak kennis met vreemde mensen. We praten wat met een glaasje in de hand, want er staan weinig stoelen en meubels in Klaas’ kamer. Er is een heel jong meisje, een leerling van de school waar Klaas als tekenleraar werkt en ook de leerling waar hij verliefd op is. Ze staan een beetje verloren rond te kijken. Ik vermoed dat ze zich net als ik toch niet helemaal op hun gemak voelen. Ik lach en praat met deze en gene. Als Klaas langskomt met een dienblad en vraagt of ik het naar mijn zin heb, zeg ik:
“Ja, prima hoor.”
Maar ik mis een groot stuk persoonlijkheid en warmte in de hele omgeving, of komt het doordat ik geen extra aandacht van Klaas krijg en me een nummer voel in een vreemde context? Er zijn heel aardige mensen, maar het voelt allemaal zo onecht. 
Als ik thuiskom stap ik onder de douche en kruip heerlijk in mijn knusse bed.
Eigenlijk heeft onze relatie me alleen nog maar meer buikpijn gegeven. Hoe komt een mens tot rust? Pas had ik nog een flinke huilbui toen ik bij Gea op bezoek was, maar eindelijk heb ik de koe bij de horens gevat en ik ben vastbesloten me vrij van hem te maken. Iedere keer als ik me weer meegenomen voel door mijn emoties, probeer ik mijn zinnen te verzetten
Ik wil me bewust worden van mijn voornemen en geef mezelf twee weken om het verdriet van de breuk af te bouwen, daarna wil ik er vrij van zijn. Gelukkig kan ik wel goed slapen.
Langzaamaan merk ik dat ik afstand kan nemen van mijn gevoelens voor Klaas.

We hebben de flat toegewezen gekregen. Het is heerlijk. De jongens krijgen een eigen kamer. Ik krijg een eigen slaapkamer er is een grote keuken, een grote kamer met een balkon over de hele breedte en een heerlijke doucheruimte en dat alles in een schitterende omgeving. Ik voel me de koning te rijk en kan bijna niet wachten tot het huis vrijkomt.
Mark is met de hakken over de sloot overgegaan en Tom is geslaagd. Ik had het al heel stiekem gehoord van de docente waar wij toevallig beiden les van hebben. Ik mocht het natuurlijk nog niet vertellen, maar nu heb ik gebak mee naar huis genomen. Dat moet gevierd worden. Voor de goede gang van zaken hebben we op het telefoontje gewacht, maar blij zijn we al wel. Dat is weer een hele opluchting.
We hebben Boersma gebeld want zaterdag is de diploma uitreiking . Ik vind dat Peter ook de keus moet hebben om te gaan. Ik zal dan niet kunnen gaan, maar gelukkig besluit Peter niet aanwezig te zijn. Met opa, oma, Mark en Tom’s vriendinnetje zitten we in de aula van de school. Ik ben zo blij en trots op hem. Ik maak foto’s van de diploma uitreiking en het huis staat vol bloemen.
Het alleen zijn zonder de relatie met Klaas bevalt me goed. Het is een stuk rustiger. Ik heb genoeg aan mijn hoofd met alle problemen rondom Peter. In gedachten houd ik hele monologen tegen hem. Ik zou hem zo graag vertellen hoe ik over hem denk en de manier waarop hij de kinderen behandelt, maar dat zal ik in gedachten moeten blijven doen want, in werkelijkheid blijf ik liever bij hem uit de buurt.

Rina ligt in het ziekenhuis. Ze heeft een ernstige darminfectie en houdt geen voedsel binnen. Ze valt kilo’s af en leeft op blikjes astronautenvoedsel. Het is een ware martelgang voor tante zo kort na het overlijden van haar man. Ze is vanuit het ziekenhuis met mijn ouders bij me op bezoek. De toestand van Rina is niet veel verbeterd. We drinken koffie en praten over het nieuwe huis dat ik zal krijgen. Er zijn wat dingen die ik over kan nemen en ik vraag mijn ouders of dat zinvol zal zijn. Ik weet zeker dat ze me weer volop zullen helpen met witten, schilderen en andere dingen opknappen.
Plotseling wordt tante niet goed en kan slecht zien. Alhoewel ze zelf zegt dat het wel overgaat, schrikken we vreselijk. Inderdaad klaart alles na een tijdje weer op en keert haar gezichtsvermogen terug. Zouden de spanningen te groot zijn? We hadden zo gehoopt dat dit jaar beter zou worden. Dat is helaas maar ten dele waar.
Wanneer het bezoek is vertrokken en we weer met zijn drietjes bij elkaar zitten zegt Mark.
“Peter heeft ook de boot gemist.”
Ik kijk hem vragend aan.
“Wat bedoel je?”
“Nou, hij zou met het voetbalelftal uitgaan voor een moonlightcruise, maar het interesseerde hem niet en hij ging niet mee. Het enige dat hem interesseert is: hij wil jou zo gauw mogelijk van kant maken.”
“Ach,” vergoelijkt Tommy ” hij had gewoon weer veel te veel gedronken.”
Het broeit alweer een hele tijd.

Rachel en ik gaan naar een verjaardag van een medestudent in Doorwerth. Ze is al bij me en we wachten tot het tijd is om te gaan als Tommy opbelt.
“Peter loopt met een mes te zwaaien en schreeuwt dat als jij je hoofd buiten de deur durft te laten zien, hij je overhoop steekt. Hij heeft in de TV gestoken, in de boekenkast en het elektrische warmhoudplaatje ligt aan diggelen.”
Anton en Lisa gaan naar hem toe om hem te kalmeren en de politie is er even later ook.
Als na verloop van tijd twee agenten aanbellen, adviseren ze me toch naar de verjaardag te gaan. Ik heb er helemaal geen zin meer in, maar de man dringt aan wel te gaan omdat Peter anders weer alles met agressie naar zijn hand kan zetten. Ik laat me overhalen en Rachel en ik vertrekken in  mijn autootje. Nu voel ik me gedwongen tégen mijn zin te gaan. Ik vind het vreselijk dat ik op een moment als dit niet thuis kan zijn om de kinderen op te vangen als ze van hem terugkomen.
Het is een heel gezellige verjaardag. Er worden allerlei sketches gedaan over de docenten, maar ik ben er echt niet met mijn gedachten bij. Thuisgekomen hoor ik van Tom en Mark dat alles rustig is en ik ben nog steeds in levende lijve aanwezig.

Ik ga met Mark en Tommy naar de verjaardag van Anton. Als ik naar huis ga, wil Mark nog een poosje bij Anton en Lisa blijven om met Petra, hun dochtertje te spelen. Peter zal er die middag zijn en hij zal Mark later mee naar huis nemen.  Als Mark in de middag naar huis komt heeft hij een grote bos bloemen van Peter bij zich. Daar sta ik dan weer. Boos ben ik, zo boos. Wat moet ik hiermee? Iedere keer weer hetzelfde. De bloemen in de vuilnisbak kieperen vind ik geen optie. Dat kan je toch de bloemen niet aandoen. Ze terugbrengen kan ik Mark niet aandoen. De twijfel is groot en ik besluit Anton te bellen en om raad te vragen. We praten wel een uur en ik kom uiteindelijk tot de conclusie dat ik de bos bloemen houd en denk: hij bekijkt het maar. Er valt toch niets aan te veranderen. Als hij er zo mee om wil gaan dan ga ik me niet meer in allerlei bochten wringen om hem iets duidelijk te maken. Ik zet ze in het water en reageer niet. Ik krijg steeds meer de overtuiging dat hij alleen maar bezig is aandacht te trekken, maar het is tricky en ik blijf wel op mijn qui-vive.

Iedere morgen ben ik heel vroeg wakker en in gedachten alles aan het regelen voor de verhuizing. Ik verheug me er op en kan bijna niet wachten tot het zover is. Als ik iets kan voorbereiden dan ben ik daar al mee bezig. Ik kan natuurlijk nog niet veel inpakken, want wat ik heb is niet meer dan ik nodig heb. Ik zou hooguit de winterkleding die we nu niet dragen in plastic vuilniszakken kunnen stoppen. Maar dan moet ik wel oppassen dat ze niet aan de weg komen te staan, want dat heb ik weleens van anderen gehoord. Het zou niet zo best zijn als onze kleding op de vuilnisbelt terecht kwam.
Al mijn aquarellen en tekeningen kijk ik na om te zien wat er weg kan. Van de werkstukken die niet goed zijn, kan ik de achterkanten wel gebruiken. De anderen leg ik op een stapel. Misschien willen mijn ouders of bekenden er iets van hebben. Het is grappig om te merken dat ik steeds meer werkstukken niet goed genoeg vind om te bewaren of weg te geven. Dan zit er toch een stijgende lijn in mijn kunnen en het leren zien wat wel en niet goed is. Ik wou dat ik net zo kon schilderen als Gea. Ik heb twee aquarellen van haar gekregen. Als ik die bekijk dan zie ik wel dat ik nog heel wat te leren heb.
Met al die voorbereidingen voor de verhuizing, zie ik nu heel erg op tegen de laatste proefwerken scheikunde en biologie. Het is erg veel en van de laatste les wiskunde begreep ik helemaal niets meer. Het leek wel of ik een black out had. Net als het allereerste proefwerk dit jaar. Ik stikte van de zenuwen. Onderweg naar school overviel het me. Toen ik me over het papier boog om te beginnen, las ik de eerste vraag. Echt een eenvoudig binnenkomertje, dat wist ik toen ik het las: trek de wortel uit 100. En leeg was ik. Niets wist ik meer. Het was alsof ik niet meer kon denken. Willy, de lerares zag kennelijk aan me dat er iets niet in orde was en zei:
“Ga maar even naar het toilet.”
Daar keek ik in de spiegel en toen ik mezelf in het spiegel zag schoot ik in de lach en zei hardop:
“Stommeling, 10 natuurlijk.” 
Toen ik weer binnenkwam ging het allemaal gelukkig weer op rolletjes.
Het wordt tijd voor vakantie. Nu gewoon even verhuizen en dan het verstand op nul. Daar ben ik helemaal aan toe.
Ik heb nog voor het weekend de woonvergunning opgehaald en ben vanmiddag naar mijn ouders op de camping gereden. De kinderen zijn zoals gewoonlijk op zaterdag gaan voetballen. De familie zit heerlijk onder de bomen te genieten van de rust. Rina is weer thuis uit het ziekenhuis en knapt langzaam weer op. Het is heerlijk samen in de buitenlucht te kunnen zijn. Het hoogseizoen is nog niet begonnen en er zijn weinig mensen op de camping. Van de drukte heb je op de standplaats van mijn ouders helemaal geen last, zo verscholen in het groen en stil is het daar. Mijn vader voert de meesjes. Hij is ze tam aan het maken. Heel stil in zijn eentje zit hij daar een eindje verderop met een ongebrande pinda in zijn hand. Ze eten de nootjes uit zijn hand. Dan legt hij er een op zijn kale koppie en jawel hoor, daar zijn ze alweer en landen op zijn hoofd. Prachtig is dat.
“Pas maar op”, zegt Rina “je voert die mezen allemaal een hartverlamming met die pinda’s.”
Daar komt Peter aan op zijn fiets. Ik weet niet wat ik zie. Hij komt kijken hoe het met Rina gaat. Ik voel me zeer ongemakkelijk en houd me op een afstand. Het is bijna middag en we moeten nog brood eten. ‘Ze gaan hem toch niet voor de lunch uitnodigen…?’
Deze week heeft hij nog zo’n enorme rel geschopt en nu dit weer.  Als een mak lam zit hij op de klapstoel met de anderen te praten. Ik begrijp er op z’n zachtst gezegd helemaal niets van. Als die man niet ziek is dan ben ik het. Ik ben zo opgelucht als hij weer weg is. Ik heb niets gezegd, maar merk dat ik mijn hele doen en denken weer op een rijtje moet zien te krijgen.
Deze week gaat de auto ook voor een beurt naar de garage. Die is vlak achter ons oude huis. Ik breng hem weg en als ik naar de flat terugwandel hoor ik weer het busje van Peter achter me aan komen. Gelukkig loop ik nu niet vlakbij dat muurtje. Ik voel me gespannen als ik hem af hoor remmen. Hij draait het raampje naar beneden en vraagt hoe het op school gaat. Ik zeg:
“Goed hoor.”
“Ga je over?”
“Ja hoor.”
Hij steekt zijn duim in de hoogte en rijdt door. Ik slaak een zucht van verlichting. Die man snapt niet wat hij allemaal aanricht, daar ben ik zeker van, maar wat schiet ik daarmee op?
De biologierepetitie wordt door een andere docente afgenomen. Lidia is ziek. Ze is vaak ziek, dat is zo jammer. Ze is een prima lerares en een heel fijn mens. Ik mag haar graag. Na het proefwerk eten we met zijn alle aardbeien in de kantine die één van de vrouwen uit de eigen tuin heeft meegebracht. Wat zijn dat toch ontzettend leuke dingen. Ik begin het nu al jammer te vinden dat het voorbij zal zijn als ik volgend jaar slaag. Ik zal het missen ondanks mijn studiemoeheid van dit moment. Ik ben niet de enige, we zijn allemaal aan vakantie toe. Er zijn maar weinig studenten overgebleven van de eerste lichting. Van de biologie en scheikunde klas hebben er zeker tien van de dertig afgehaakt. Alleen de klassen voor Frans en Engels zijn nog groot.


blz.129

1974-1977

Nu mijn ouders beneden wonen moedigen ze me aan om meer met Peter mee te gaan, zij willen wel op de kinderen passen. Ik denk ook dat het voor ons huwelijk beter is om samen dingen te doen en stel me beschikbaar voor de voetbalclub. Ik word ingelijfd om mee te denken in de feestcommissie en verzorg maandelijks het clubblad met alle wedstrijduitslagen en aardige anekdotes. Die vrolijke invallen worden me niet altijd in dank afgenomen. Ik heb kennelijk een ander gevoel voor humor. Toch voel ik me in het land der blinden als eenoog de koningin. Ik heb een typemachientje en help met het stencilen van de boekjes en ik krijg  waardering en aandacht voor mijn werkzaamheden.
Donderdagavond komt Peter altijd aardig in de lorum uit de kroeg  en we moeten dan nog naar een vergadering voor de feestcommissie. Ik zie het zonnetje alweer schijnen. Na het eten valt hij als een blok in slaap op de grond voor de kachel. Uit ervaring weet ik nu wel dat hij meestal niet vrolijk wakker wordt na zo’n roes.
“Peter… Peter…, we moeten weg.”
Hij moet zich nog douchen en omkleden. Morrend en binnensmonds vloekend draait hij zich om. Zijn rechterarm zwaait de lucht in. Daar heb je het al. Zoekend en grijpend zwerft zijn arm over de bielzen tafel waar hij uitgestrekt voorligt in de gloed van de warme gashaard. Zijn hand vindt het Kaaps viooltje dat op tafel staat. Tja, dat is geen lang leven beschoren. Hij tilt het aan het blad hoog op uit de sierpot en laat het los. Er breekt een scherf van de pot af en de potgrond vliegt over de tafel. Hij heeft hem deze keer gelukkig niet naar me toegesmeten. De vorige keer kon ik het  plantje nog juist ontwijken en moest ik daarna van armoe alle rotzooi opruimen. Na verloop van tijd staat hij vloekend op.
Soms bijt ik van me af en krijgen we de grootste ruzie met verwijten heen en weer. Deze keer laat ik het maar gaan voor de lieve vrede om te voorkomen dat het nog verder uit de hand zal lopen.
Ook al vermaak ik me wel op de avonden, het begint tot me door te dringen dat bingo, carnaval en al die feesten geen  dingen zijn waar ik me vanuit mijzelf mee bezig wil houden.
Tijdens een carnaval zie ik mezelf als vanuit een ander perspectief plotseling bovenop de stoel staan met een lange rij feestvierenden, handen boven onze hoofden zwaaiend en zingend alsof ik het grootste plezier heb. Wat doe ik hier in godsnaam ?
Zo kruipen de jaren voorbij. Stapje voor stapje word ik me bewust van de situatie waarin ik me bevind. Een leven waarin ik me door de omstandigheden mee heb laten voeren uit angst voor de gevolgen van een eigen keuze. Ik heb me doorlopend aangepast in situaties die me niet eigen zijn met het doel een huwelijk in stand te houden

Ik participeer op school als leesmoeder en heb het reuze naar mijn zin, maar als me wordt gevraagd of ik met andere ouders aan het organiseren van een enquête voor de school mee wil doen, schrik ik daarvan terug. Ik denk niet dat Peter dat goed zal vinden. Alles wat met de kinderen te maken heeft kan geen kwaad en mag ik wel doen, maar dit is iets anders. Hiermee zal ik met vreemden in aanraking komen waar hij geen grip meer op heeft. Ik weet bijna zeker dat hij het zal verbieden. Ik heb een goede relatie met de leraren op school en vind het vervelend om te weigeren. Ik besluit mee te doen en Peter er niets over te zeggen om zijn waarschijnlijke afkeuring te omzeilen. Dat is niet mijn aard en het gaat ten koste van mijn zenuwen.
Zo langzamerhand is er iets in me geslopen, een onzekerheid die overal de kop opsteekt. Mijn behoefte om mijn eigen leven te kunnen leiden zonder angsten voor zijn agressie wordt steeds groter. Ik wil, door aan de enquête mee te werken een daad stellen, maar ik zit gevangen in een cirkel van twijfel en een gevecht om te mogen zijn die ik ben. Steeds meer woedt de strijd in me tussen de angst voor represailles en mijn eigen besluitvaardigheid om dat te doen wat ik wil.
Wie heeft zich in dit huwelijk aangepast aan de ander en is je aanpassen een eindeloze mogelijkheid?



 blz 132