vrijdag 4 april 2014

Hoofdstuk 14

Ik vlucht in slapen zoals ik dat altijd deed en hoop dan weer helder wakker te worden. Maar ik word niet helder wakker. Dit heb ik niet meer zelf in de hand. Acht jaar geleden koos ik mijn eigen weg en kon ik vechten. Hier valt niets te vechten. Ze willen me niet. Een ding weet ik zeker. Ik heb een weekje rust nodig en daarna kan ik de draad misschien weer oppakken. Met de directeur gaan praten of zoiets. Maar op dit moment ben ik nergens toe in staat. Ik slaap en blijf slapen. De huisarts heb ik verteld dat ik geen antidepressiva wil. Ik kom er wel weer uit. Iedereen moet me maar even met rust laten.
Wat ben ik blij dat Tim in mijn leven is gekomen. Hij is zo begrijpend en lief. We praten veel of moet ik zeggen hij luistert geduldig?
Na een week voel ik me nog steeds niet in staat te gaan werken. Ik ben een keer de stad ingegaan en heb een mooie leren tas gekocht, iets groter dan een A4 formaat. Daar kan ik de papieren die ik naar huis meeneem beter in kwijt als ik weer aan het werk ga.
Na twee weken belt de directeur me op en vraagt of hij een keer langs kan komen. Zelf heb ik alweer wat ideeën en verwachtingen opgebouwd over mijn terugkeer. Er moet op een of andere manier bemiddeld worden tussen mij en de meisjes over deze situatie, dat lijkt me vrij logisch. Ik heb altijd gedacht dat ze me graag mochten. Op die manier ging ik ook met hen om.  Als ik zou moeten veranderen zoals zij zeggen, wie ben ik dan nog? Ik ben toch die ik ben. Ik kan toch niet mijn hele identiteit opgeven. Wie ben ik nog als ik anders moet worden? Ik weet wel dat ik af en toe heel direct en fel kan reageren en chaotisch ben maar ik zie dat als spontaniteit. Zo ben ik nou eenmaal. De weerstand die ik voel tegen verandering van mijn handelswijze en mijn persoonlijkheid is groot en lijkt onoverkomelijk.
Het kan toch niet zo zijn dat ze gezamenlijk de kont tegen de krib gooien en dat er verder geen beweging in zou zitten. Kelderman staat toch ook achter de plannen. Ik mag hopen dat er een goede oplossing gevonden zal worden. Daar geloof ik heilig in.
In het gesprek dat volgt vertel ik wat ik op mijn hart heb en dat ik denk dat we er wel uit zullen komen. Misschien met behulp van een tijdelijke interim manager? Als er een interim manager komt ben ik ervan overtuigd dat de meisjes bij moeten draaien in verband met de reorganisatie waar de directeur toch ook achter staat.

Dan komt de grootste klap. Kelderman vertelt me na drie weken in een volgend gesprek onomwonden, dat ik niet meer terug kan komen. Hij gaat geen zes meisjes ontslaan om mij te kunnen behouden want de relatie tussen mij en de meisjes is stukgelopen.
Hij stelt me een outplacement voor. Avondzon zal ervoor zorgen dat ik ergens anders een baan kan krijgen, omdat de werkrelatie binnen Avondzon verstoord is. Hij dringt er nadrukkelijk op aan dat ik daar gebruik van moet maken. Procederen heeft geen zin, want dat zal ik toch verliezen zegt hij. Het dringt nauwelijks tot me door. Ik voel me nergens meer toe in staat.
Ik ben radeloos en reddeloos verloren. Het hele leven dat ik heb opgebouwd wordt onder me vandaan geslagen. Ik ben zo trots op wat ik heb bereikt. Ik verdien zelfs meer dan wat ik ooit in mijn ‘vorig leven’ met een heel gezin te besteden had. Mijn enige recht leek niet langer het aanrecht te zijn. Ik heb mijn verleden ingeruild voor een nieuw leven dat opgebouwd is uit dat wat ik bereikte. Mijn nieuwe identiteit is hoofd activiteitenbegeleiding. Alles wat ik ben wordt me afgenomen. Ik hoef er niet eens meer over na te denken of ik wil veranderen. De vaste grond onder mijn voeten is drijfzand. Er is geen enkele zekerheid. In de kast staat een prachtige leren tas te wachten met niets. Hoe kan ik leven  met een lege tas? Mijn leven zit vol met niets. Geen enkele inhoud. Ik voel me als die tas die volkomen nutteloos is geworden. Tevergeefs al die moeite van jaren. Als een grijs muisje ineengedoken voel ik me aangevallen door de boze wereld. Ik leef maar ben overal bang voor.

Regelmatig moet ik naar de controlerend geneesheer. Op aanraden van de arts ga ik naar een maatschappelijk bureau en voer gesprekken met een jonge stagiaire maar ik weet niet wat ik daar nou van moet verwachten. Het doet me niets. Ik tob gewoon verder. Mijn buik en darmen reageren extreem op alle stress en ik durf de deur bijna niet uit voor een boodschap. Ik ben als de dood zo bang dat ik iemand van het werk of een vrijwilliger zal tegenkomen. Wat moet ik zeggen? Ik schaam me en durf niemand onder ogen te komen.
Na zes weken vertelt de controlerend arts me koel en klaar dat ik maandag wel weer aan het werk kan gaan. Als door de bliksem getroffen kijk ik hem aan. Zoekend naar woorden probeer ik stamelend te vertellen dat het onmogelijk is, dat ik dat niet kan. Alle consequenties die daaraan gekoppeld zijn, lijken onoverkomelijk. Het huilen staat me nader dan het lachen maar hij is onvermurwbaar. Vijf minuten later sta ik verdwaasd en overstuur op straat.
Thuisgekomen luistert Tim naar mijn verhaal en kom ik weer een beetje tot rust. Nu Mark niet meer thuis woont komt hij iedere avond eten. Na het eten gaan we naar zijn huis en slapen we bij hem. In de vroege morgen als hij naar zijn werk gaat, vertrek ik naar mijn huis. Samen hebben we het ondanks al mijn problemen goed. Hij is een grote steun en een rustpunt in mijn leven geworden. Ik zou niet weten wat ik zonder hem moest beginnen. Hij is zo warm, vrolijk en liefdevol. Nooit klop ik tevergeefs bij hem aan. Altijd is er troost en een schouder. Natuurlijk moet ik ooit weer aan de gang, maar hoe pak ik dat aan? Waar moet ik beginnen?
Maandagochtend bel ik met knikkende knieën Avondzon en meld ik me ziek. Een andere oplossing heb ik niet kunnen vinden. Het is me onmogelijk de strijd aan te gaan. Ik zou niet weten hoe ik het aan moet pakken. Dit wordt slepend.
Ik zoek hulp bij de vakbond. Rijd daarvoor angstig naar Apeldoorn, maar ook daar hebben ze niet meer dan wat raadgevingen waar ik niet veel mee kan, omdat ik me niet in staat voel ze op te volgen en zelfs niet capabel ben om wat dan ook aan te pakken.
Toch voel ik steeds meer dat ik zo niet rond kan blijven lopen. Het is een groot dilemma. Iedere keer moet ik weer komen voor controle. Iedere keer word ik geconfronteerd met mijn eigen onmacht en moet ik hard maken hoe psychisch uitgeput ik ben. De angst dat niet te kunnen verwoorden en weer in de valkuil te lopen waarin de arts me de tijd niet meer geeft om alles in mijn psyche op orde te krijgen, laat mijn denkwereld in een kringetje ronddraaien en confronteert me steeds weer met de ellende waar ik niet uitkom. Het houdt me er zelfs in gevangen. De angst voor het idee dat men zou denken dat  ik niet zou willen werken. Steeds vertellen dat het geen ‘niet willen’ is maar ‘niet kunnen’. Constant moet ik alle argumenten daarvoor aanvoeren en hard maken hoe ziek ik ben. Het houdt me vast in een vicieuze cirkel. Het lijkt een gebed zonder einde. Ik voel me helemaal niets meer waard en kan alleen nog maar denken aan mijn hopeloze toestand.
Ik zie mensen op straat lopen, ze lijken zo zeker van zichzelf. Iedereen is zo zelfbewust en schijnt te weten wat er gedaan moet worden en ik zit in mijn autootje en zie het om me heen gebeuren. Ik durf nauwelijks uit mijn auto te stappen. Zou ik me anders gaan voelen als ik weer een baan had? Zou ik dan weer iemand zijn? Weer meedraaien in de maatschappij? Maar ik durf niets aan te pakken.
Ik lees een advertentie in de krant over een platform. Vrouwen in de WAO. Is dat waar ik onherroepelijk naartoe getrokken word?  Daar kan ik voorlichting krijgen. Iedere stap die ik wil nemen geeft me buikpijn, maar ik zet toch door. Misschien kan ik daar iets opsteken, want na twee jaar ziektewet kan het ontslag worden aangevraagd en dan gaat het balletje van de WAO rollen. De tijd verloopt langzaam maar zeker. Wat me dan allemaal weer boven het hoofd hangt?
Met een groepje van ongeveer tien vrouwen en een voorlichtster komen we bij elkaar. Ik ben dus niet de enige. De problemen bij de anderen zijn even groot. De voorlichting is een goede zaak. Ik krijg veel informatie en we ondersteunen elkaar. Als we voor medische controles moeten kan er iemand met ons meegaan. Er wordt ons aangeraden niet alleen te gaan omdat je in de zenuwen misschien niet alles juist hoort of interpreteert. Er wordt ook wat van ons gevraagd.
“Wie wil de affiches in de stad rondbrengen?”
Ze moeten op verschillende adressen worden opgehangen.
“Wie wil dat doen?”
Iedereen houdt de mond dicht en daar zit ik dan met mijn goede gedrag. Dat durf ik helemaal niet. Ik zie daar vreselijk tegenop, waarschijnlijk net als de anderen, nog steeds is er niemand die het op zich neemt. Ik voel me verplicht het te doen als niemand het doet. Ik vind dat ik me er niet aan mag onttrekken. Ik durf niet langer te zwijgen. Ik moet me toch een beetje inzetten. Zo hoort het toch. Ik kan toch niet overal voor weg blijven lopen. Wat zullen ze wel van me denken als ik ook mijn mond houd?
“Ik zal het wel doen”, zeg ik schoorvoetend. De woorden vallen als een blok op mijn maag.
De volgende dag stap ik in mijn autootje en rijd naar de stad. Helemaal geobsedeerd zit ik achter het stuur. Onder in de kelder van de parkeergarage stap ik uit. Bij het eerste openbare gebouw waar ik langs moet, kan ik gelukkig vragen of ik naar het toilet mag. Terwijl ik mijn rondgang verder langs de verschillende adressen maak gaat het heel langzamerhand iets beter met mijn zenuwen. Als ik eindelijk klaar ben haal ik opgelucht adem. Ik hoop dit niet nog eens te moeten doen.
Achter het loketje voor het betalen van het parkeergeld zit de parkeerwachter en als ik in mijn zak naar de sleutel van de auto zoek slaat me de schrik om het hart. Weg… Mijn autosleutel, weg…
Ik kijk de man geschrokken aan en vertel hem verbijsterd dat mijn autosleutel verdwenen is. Niet alleen mijn autosleutel realiseer ik me, maar de hele sleutelbos waar ze aanhangen.
“Wat voor auto”, vraagt hij.
“Een Suzuki”, antwoord ik.
Hij beweegt zich heel langzaam als in een vertraagde filmopname van het loket af en draait zich evenzo weer naar mij toe, heft zijn arm in de hoogte en aan zijn vingers bungelen mijn sleutels.
“Zijn het deze?”
Ik ben sprakeloos en kijk hem met grote ogen aan. Hij vertelt me dat ik de deur van de auto open liet en met de motor nog draaiend ben weggelopen. Iemand heeft de motor gestopt mijn deur op slot gedaan en de sleutels bij hem afgegeven.
Ben ik zover heen?

Schilderen, ik kan schilderen. Ik zou weer naar schilderles kunnen gaan. Daar ben ik mee gestopt toen ik meer ging werken, ik had er te weinig tijd voor. Zal ik nu weer beginnen en tussen al die mensen gaan werken?  Nee, dat durf ik niet. Ik ben als de dood zo bang dat ik niets kan presteren. Als iedereen in de groep op mijn vingers kijkt lukt het zeker niet. Ik heb faalangst gekregen. Ik ga thuis wel aan de gang. Dat is beter. Thuis kan me niets gebeuren.
Zou ik met dat schilderen niet iets meer kunnen doen? Misschien niet erg realistisch om zo te denken, maar ik moet toch iets. Ik moet van alles van mijzelf om weer iemand te kunnen worden. In gesprekken met Rina vertelt ze me  dat ik al iemand ben en niet hoef te presteren. Tim maakt zich ook niet zo druk en verzekert me dat ik niet iets anders of beter hoef te zijn dan ik ben, maar ik voel me niet goed. Er ontbreekt iets aan me. Ik kan nergens aan beantwoorden als er iets van me wordt gevraagd. Zij hebben werk en weten wat ze kunnen. Ik schilder thuis en durf niet eens in een groep te werken.

Ik weet dat er in de Bijenkorf vaak mooie exposities zijn. Als ik nou eens ga vragen of ik mijn werk daar mag hangen. Zou ik dat durven? Ik kan het toch proberen. Telefoneren is niet zo beangstigend.
Ik krijg het telefoonnummer van de vrouw die de exposities daar regelt. Met het zweet in de handen bel ik haar op en vraag haar heel voorzichtig of ik in aanmerking kan komen voor een expositie en ik zeg er meteen bij dat ik niet weet of ik goed genoeg ben. Zo geef ik mezelf veiligheid. Ze wil zowaar wel een afspraak met me maken om te komen kijken. Ik schrik ervan, daar had ik eigenlijk niet op gerekend. We spreken een dag en tijd af.
Ik zoek al mijn werkstukken uit en als ik al niet twijfelde dan doe ik het nu wel. Verschrikkelijk, wat heb ik me in mijn hoofd gehaald? Het is zeker niet goed genoeg. Het haalt niet bij wat ik daar allemaal heb gezien. Het zijn maar simpele aquarellen. Eigenlijk zou ik wel graag op een andere manier willen schilderen, meer vanuit mijn gevoel. Daar heb ik wel ideeën over, maar ben er nooit aan begonnen. Had daar ook de gelegenheid en de tijd niet voor. En nu komt ze mijn werk beoordelen. Ik had er gewoon niet aan moeten beginnen.
Precies op tijd staat ze voor mijn deur en als ze haar jas uit heeft gedaan, vraag ik of ze een kopje koffie wil.
“Laten we eerst maar even kijken”, zegt ze en ik neem haar mee naar de kamer om haar mijn werk te laten zien. Ze bekijkt alles zonder een woord te zeggen en ik word steeds nerveuzer. Ik begrijp het wel. Niet goed genoeg natuurlijk. Als ze alles gezien heeft krijg ik te horen wat ik verwacht.
Ik knik instemmend en weet het wel.
“Wil je dan nu een kopje koffie”, vraag ik opgelucht.
Gelukkig dat wil ze wel. Nu de spanning is verdwenen kunnen we gewoon praten en er ontspint zich een heel gezellige conversatie. Ik vertel haar van mijn eigen twijfels en in het kort over de problemen op het werk, dat ik graag abstracter en vanuit mijn gevoel wil leren schilderen.
Mira vertelt dat ze kunsthistorica is en er weleens over na heeft gedacht mensen te begeleiden of les te geven. Is dat een gouden idee? Zou ze iets met mij willen doen? Gelukkig heb ik mijn spontaniteit nog niet verloren en hap onmiddellijk op haar uitlatingen met voorstellen. Het zou voor  mij een ideale situatie zijn. Voor ons beiden is het uitproberen.
We komen overeen dat ze eenmaal in de twee weken een middag komt en aanwijzingen gaat geven inspelend op het werk dat ik maak. Ik vertel haar dat het voor mij een prachtig scenario is, omdat ik mijn zelfvertrouwen volkomen kwijt ben geraakt door alle toestanden. Ze heeft alle begrip voor de situatie. Mijn onzekerheid spreekt haar juist aan, vertelt ze me veel later. Over het algemeen komt ze kunstenaars tegen die erg overtuigd zijn van hun kunnen en haar afwijzing niet in dank aannemen. We maken een eerste afspraak. Ik ben in de wolken.
Hangt de hele wereld van toevalligheden aan elkaar? Bepalen mijn eigen handelingen het verloop van mijn leven of zijn er nog meer mogelijkheden die bepalen hoe mijn leven zich verder ontwikkelen zal? Ik weet het niet, maar plotseling sta ik oog in oog met Meta. Ik heb haar al een paar jaar niet meer gezien. We zaten samen op de MBO arbeidstherapie. Ik voelde me aangetrokken tot haar uitstraling en heldere kijk op de omstandigheden en de wereld. Ze is volkomen anders ingesteld dan ik. Heeft een nuchter inzicht en laat de dingen gebeuren zoals ze komen. Mijn streefzucht is haar volkomen onbekend. Ze is wie ze is en hoeft niets te bewijzen. Op wandelingetjes in de pauze praatte ik graag met haar en het klikte steeds wonderbaarlijk. Ze werkt op de stadsboerderij en staat haar mannetje. Op de woonboot waar ze met haar vriend woont verbouwen ze regelmatig allerlei zaken aan het hele schip dat langzamerhand uitgroeit tot een riant onderkomen. De opleiding deed ze gewoon omdat ze het leuk vond. Een heel ander uitgangspunt dan waarom ik met de opleiding bezig was. Ik moest wat worden. Iets dat ik niet was en daarbij wilde ik in mijn eigen levensonderhoud voorzien. En nu, wie ben ik nu? Ik wou dat ik was als Meta. Zij is iemand, maar hoeft niet iets te zijn. Maar hoe zit dat dan? Iedereen lijkt me iemand te zijn, maar ik, ik ben afgegaan als een gieter.
Meta is afgestapt. In een open houten bak die achter de fiets hangt, zit haar grote zwarte hond, die zo oud is dat hij niet meer mee kan rennen, dus heeft ze hem op de wagen gezet. Hij zit rustig om zich heen te kijken terwijl wij de kennismaking hernieuwen, midden op het drukke Velperplein. Ik vertel haar over de afgang op mijn werk en de plannen met Mira. Ik wil een grote ezel en acrylverf gaan kopen om te schilderen, want dat werkt beter voor dat wat ik nu wil gaan doen. Dat prikkelt Meta’s enthousiasme. Ik wist niet eens dat ze ook schilderde in haar vrije tijd. In de opleiding hebben we daar nooit samen over gepraat. Zij zou het ook leuk vinden mee te doen. Ik voel me ondersteund door haar vrolijkheid en ben onmiddellijk bereid het met Mira te bespreken. “Hartstikke leuk, dan gaan we dat samen doen”, verzeker ik haar. Dat lijkt me ook voor Mira meer lucratief.”
Ik beloof haar te bellen en vervolgens de komende week naar Meta op de boot te komen. We maken meteen een afspraak. Dat moet wel, want ze heeft geen telefoon. Dan kan ik meteen zien waar ze mee bezig is.
Het wordt een bijzondere samenwerking. Om de andere week komen Mira en Meta naar mij toe. Meta op haar fiets met de papierrollen in de tassen en als het doeken zijn komt ze met haar oude Volvo Amazone. We bespreken de werkstukken en er valt heel wat te leren. We ontwikkelen langzamerhand onze eigen technieken, vormgeving  en inhoudelijkheid onder de bezielende leiding van Mira. Ze leert ons wat wel en niet kan. Waar we naar perfectie in de vorm van detaillering moeten kijken en waar mooie stukken niet verder uitgewerkt hoeven te worden. Hoe het komt dat die ene kwaststreek wel in het geheel past en de ander niet. Regelmatig  worden dingen door haar afgekeurd en moet er van alles weg of overgeschilderd worden.
“Maar als dat weggeschilderd moet worden, wat blijft er dan nog over van mijn verhaal?’’  vraag ik Mira. 
“Ja wat wil je, schilderen of een verhaal vertellen?” vraagt ze me.
Het kost me erg veel moeite dingen die ik in mijn hoofd heb zomaar weg te schilderen. Alsof ik iedere keer weer mezelf onderuit moet halen. Het valt niet mee om ideeën die ik heb zo maar weer los te laten. Daar zit ik erg aan gebakken. Dat uit ieder verhaal ook een nieuw verhaal kan ontstaan als ik het aandurf los te laten, is een heel leerproces waar ik me de volle honderd procent op stort.
Ik leer dat het schilderen kwaliteit nodig heeft en als dat er is, komt mijn verhaal bijna als vanzelf  tevoorschijn. Het groeit uit de inzet die ik eraan geef, de vormgeving doet de rest.
Zo ontwikkelen Meta  en ik beiden een eigen stijl die heel verschillend is, ingevuld door wat en wie we zelf zijn.
Na twee jaar vindt Mira dat we met ons werk naar buiten kunnen komen. In het voorjaar van 1993 bereiden we alles voor. Tim bevestigt een railsysteem aan de muur om de schilderijen aan op te hangen. We maken onze eigen uitnodigingskaartjes voor vrienden, bekenden en familie. We pakken op vrijdag de hele huiskamer en grote slaapkamer uit, zetten met behulp van Tim en Frans alle meubels in de kleine kamertjes. Zo ontstaan er mooie lege ruimten. Mijn vader heeft een houten bak gemaakt om de werkstukken die niet opgehangen worden in te zetten en voor de boekenkasten hangen we witte lakens om meer rust te creëren. In een ruimtelijk wit appartement houden we open huis. Wat een plezier beleef ik eraan. De hele zaterdag en zondag druppelt iedereen binnen. Heel gezellig en het beantwoordt helemaal aan mijn verwachtingen. We verkopen zelfs een paar schilderijen, onder andere aan mijn ouders die het beslist willen betalen. 
Op de zondagmiddag als Mira langskomt nemen we feestelijk afscheid van haar. We lezen een proclamatie voor en geven haar een bloemetje. Mira is een andere weg ingeslagen. Ze gaat zich op antiek richten.
Meta en ik schilderen lustig verder.
Maar wat nu? Inmiddels ben ik in de WAO beland.  Regelmatig moet ik voor controle naar een arts. De ziektewet is overgegaan in de WAO en ik heb ontslag gekregen. Op avondzon ben ik nooit meer teruggeweest, dat is te pijnlijk.
Iedere keer opnieuw word ik met mijn psychische beperkingen en angsten geconfronteerd als er weer een brief in de bus valt voor controle. Ik zou meer ruimte willen hebben, meer de tijd om niet meer overal angst voor te hebben, niet meer na te hoeven denken over wat ik wel en niet durf of kan, maar die ruimte is er nog steeds niet. De angst is groot dat iedere poging om officieel iets te gaan doen, gebruikt kan worden om me weer in het straatje van werkzaamheden te drijven, verplichtingen en verantwoordelijkheden die ik niet aan kan en durf.
Mijn dagen hebben zich langzamerhand gevuld met allerlei huiselijke en sociale bezigheden die als vanzelf op mijn pad komen. Mijn ouders en tante worden ouder en meer afhankelijk. Regelmatig verleen ik hand en spandiensten en neem hen mee voor de wekelijkse boodschappen. Als me iets  extra's gevraagd wordt, heb ik soms het gevoel dat zelfs dat boven mijn hoofd groeit en kan ik wel gillen:  Jullie denken maar dat ik alles kan, maar dat is niet zo.
In de stad is een klein winkeltje met kunst geopend. Er staat een jonge vrouw achter de toonbank en nadat ik even rond heb gekeken durf ik haar te vertellen dat ik ook schilder. Ik heb een mooi presentatie album met foto’s die Tim maakte,. We hebben de schilderijen keurig daarvoor opgesteld in het daglicht met witte lakens voor de reflectie van het licht, maar ik heb die map nog niet mee durven nemen. Clarien nodigt me uit ermee langs te komen.

Een paar dagen later sta ik weer in het winkeltje met de klapper in mijn enveloppe tas. Clarien maakt in de kelder een heerlijk kopje cappuccino en bekijkt mijn album. Ze wil het wel  proberen en we spreken af dat ik wat bij haar neer kan hangen. Het wordt een plezierige samenwerking en regelmatig verkoopt ze een schilderij in haar winkeltje. Helaas heeft Galerie Clarien niet voldoende bestaansrecht en na verloop van tijd besluit ze te stoppen. Dat neemt niet weg dat ik een volgend stapje heb gezet op de weg naar zelfrespect.

Zou ik het durven wagen, mijn presentatiemap meenemen en een galerie binnenstappen? Zou mijn werk goed genoeg zijn? Nee heb ik, ja kan ik krijgen. Dagenlang ben ik ermee bezig en op een goed moment besluit ik een bekende exposite ruimte in te wandelen met de foto’s van mijn schilderijen onder de arm.
Ik heb mijn album in de auto gelegd wanneer Tim en ik op een zaterdag in een naburig dorp gaan winkelen. Als mijn moed het toelaat zal ik op de terugweg door hem worden afgezet bij de galerie in de stad. Ik kan tot op het laatste moment nog beslissen het niet te doen. Wat zou het een enorme bevestiging zijn als ik daar binnen kon komen. Ze hebben bij Vlasblom altijd zulk prachtig werk hangen. Het scheelt dat ik niet zo lang van te voren de zenuwen hoef te hebben. Ik beslis gewoon op het laatste moment en sta dan al voor de deur.
Het is rustig in de galerie en ik kijk eerst eens rond naar de mooie schilderijen. Dan volgt er een praatje met de galeriehouder en eindelijk durf ik te melden waarvoor ik kom.
Hij pakt mijn album aan en bladert erin. Ik wacht vol spanning.
“Een ogenblikje”, zegt hij en loopt met de map onder de arm van zijn plek weg naar achteren. Een tijdje later komt hij terug met zijn vrouw. Samen kijken ze naar mijn werkstukken en dan komt het verlossende woord.
Ze willen wel een keer langs komen voor een atelier bezoek. Ik ben de koning te rijk. De erkenning is op dat moment meer dan genoeg voor mij. Er volgt een expositie samen met Meta en daarna gaat het allemaal vanzelf. We exposeren verschillende jaren bij Vlasblom en op verschillende andere plekken in de omgeving en op kunstroutes. Samen nemen we nog eens lessen bij een Arnhemse kunstenaar en exposeren in zijn galerie. We beleven er enkele jaren veel plezier aan.



blz 180