1964-1965
Vlak voor de kerst trouwen we in
het stadhuis en de kerk en na de dienst
gaat de hele familie mee naar het huis van mijn ouders. Het is een eenvoudig
huiselijk trouwfeest, want we kunnen geen extra geld besteden aan een grote
bruiloft. Ondanks de grote woningnood hebben we een bovenhuis gekregen door
tussenkomst van de broer van mijn vader. We hebben het keurig en eenvoudig
ingericht met ons spaargeld.
De eerste weken verlopen heel
rustig en met de kerst en jaarwisseling is het heel gezellig. De
familiebezoekjes heen en weer verlopen voorspelbaar.
In januari besluit ik naar de
huisdokter te gaan, want ik wil aan de pil. Nu we getrouwd zijn, durf ik daar
eindelijk om te vragen. Sinds een paar jaar is die op de markt maar alleen
vrouwen die… ja, ze zullen niet slecht zijn, maar de pil vraag je toch niet
voor je getrouwd bent.
Misschien gaat het vrijen dan
ook iets beter als alle angst voor een zwangerschap wegvalt.
Ik neem plaats tegenover de
huisarts die aan zijn bureau zit.
“En, vertel het maar eens.”
“Ja dokter, ik wil graag aan de
pil.”
“O, je wilt graag aan de pil.”
Hij knikt en kijkt me aan alsof
hij het begrijpt.
“Vindt je man dat goed, is hij
het daarmee eens?”
Ik voel me overdonderd door die
vraag. We hebben daar wel over gesproken, maar toestemming? Daar heb ik
helemaal niet over nagedacht. Een baby zit gewoon niet in de planning.
Misschien hebben we het er terloops over gehad, maar ik kan het niet zo helder
in mijn herinnering naar boven halen. Hij wacht op een antwoord.
“Nee uh, ik geloof het niet,”
stotter ik.
“Nou dan zou ik dat eerst maar
eens met je man gaan bespreken.”
Binnen twee minuten sta ik weer
buiten en wandel met een rot gevoel naar huis. Ik ben net ongesteld geweest en
hoopte zo gauw mogelijk te kunnen beginnen. Vaak menstrueer ik om de zes weken
met vreselijke buikpijn. Ook daar hoop ik met de pil vanaf te zijn.
Natuurlijk is Peter het er mee
eens en ik besluit mijn volgende periode af te wachten.
Maar de volgende menstruatie
blijft uit. In februari word ik niet meer ongesteld. Ja, dan komt er toch al
heel snel een baby. Dan hoeven we ook niet meer voorzichtig te zijn. We gaan
aan het rekenen en komen uit op eind oktober op zijn vroegst, maar
waarschijnlijk zal het november worden. Door mijn onregelmatige menstruatie is
het moeilijk te berekenen.
Het is toch leuk zo’n baby op
komst. Ik heb er ook alle tijd voor. Ik kon niet blijven werken op kantoor. Als
getrouwde vrouw kreeg ik gewoon mijn ontslag aangeboden. Ik voel me prima.
Alles gaat naar wens en de vroedvrouw is tevreden. Wel vindt ze dat het kindje erg klein is, maar
ik ben zelf ook maar een onderdeurtje. Dus wat wil je?
Peter krijgt een nieuwe baan.
Hij gaat in de stad werken als chauffeur op een bestelbusje voor een
loodgietersbedrijf. Hij verdient evenveel als bij het verhuisbedrijf, maar
hoeft niet meer zo vaak en ver van huis. Dat is wel zo fijn met
gezinsuitbreiding in het verschiet. Hij kan dan ook ‘s avonds altijd thuis
zijn.
Als het eind oktober is, is er
nog geen baby. Dan zal het misschien wel half november worden we kunnen ons
best een maand vergist hebben. Maar ook
in november komt er geen baby. Ik ben misschien helemaal nog niet zwanger
geweest toen ik niet meer menstrueerde. Het wachten duurt een eeuwigheid en
eindelijk op 12 december wordt onze zoon geboren. Volgens de vroedvrouw ziet
hij eruit alsof hij normaal op tijd is. Het is een makkelijke bevalling voor
zover je een geboorte makkelijk kunt noemen. Ik heb drie hechtingen.
Iedere nacht moet ik eruit om te
voeden, vaak twee keer. Dan transpireer ik verschrikkelijk en voel me zwak en
moe. Tommy is erg klein. Hij heeft de nachtvoeding nodig volgens de vroedvrouw
en de wijkverpleegkundige. Peter vindt wel dat we snel weer kunnen vrijen. Voor
de bevalling was dat ook al zo vervelend. Maar nu is het veel erger. Het is
pijnlijk en ik vind het vies. Ik vloei
natuurlijk nog en ben te moe, maar dat is voor Peter niet interessant.
Mijn moeder komt de eerste tijd
iedere morgen even langs om me te helpen. Ze brengt een homeopathisch drankje
mee om aan te sterken.
Na de middag gaat ze naar huis
en vraagt me of ik het nu verder zelf kan redden. “Ja natuurlijk”, zeg ik
vrolijk en hoop dat ze snel weggaat, want als ze mijn tranen ziet en merkt hoe
ongelukkig ik me voel, zal dat het hek van de dam zijn, dan hou ik niet meer op
met huilen. Dat wil ik voor geen prijs. Soms zie ik het helemaal niet meer
zitten. Ik had een roze wolk verwacht, maar het vele werk, de luierwas, de
vermoeidheid en de diepe put waar ik in
zit, lijken een boze droom.
Ik houd heel veel van Tommy. Ik
vertroetel en knuffel hem. Hij heeft stekelhaartjes. Het is mijn
stekelvarkentje en hij is mij zo lief. Het maakt niet uit dat anderen vinden
dat ik hem niet zo mag noemen. Als ik hem ‘s nachts voed zit ik in het
schommelstoeltje en geniet ondanks mijn vermoeidheid van ons samenzijn.
Wekenlang huilt hij ‘s nachts en moet ik eruit.
‘s Morgens vroeg haal ik snel
bij de bakker een half broodje, want als ik daar te lang tegenaan kijk, krijg
ik buikpijn en moet ik alweer naar het toilet. Ik kijk als een berg tegen de
dag op.
De boodschappen doe ik op een
holletje tussen de slaapjes van Tommy door. Over wandelen met de baby durf ik
al helemaal niet te denken. Voor ik alles geregeld en dan ook nog de
kinderwagen van de trap af heb…, alleen al dat overwegen, zorgt ervoor dat ik
op een holletje met buikpijn naar de WC ren.
Het is me allemaal veel te zwaar. Van Peter hoef ik geen hulp te
verwachten. Hij werkt hard bij de baas en ‘s avonds heeft hij wel wat anders te
doen. Regelmatig gaat hij naar de voetbalclub waar hij in het bestuur een taak
heeft gekregen.
Hij zegt dat hij niet begrijpt
waarom ik niet lekker ga wandelen met de baby.
“Al die moeders zie ik nu in het
voorjaar langs de Rijn lopen met de kinderwagen en jij zit hier thuis met dat
mooie weer,” en verder steekt hij geen hand uit. Ik heb toch zelf de hele dag
de tijd voor alles.
Na vier maanden stop ik met
borstvoeding, noodgedwongen door vermagering en dunne ontlasting die maar niet
overgaat. De arts zoekt in een boekje
naar pillen om de melktoevloed af te remmen zonder de bijwerkingen van diarree.
Langzamerhand begin ik iets aan
te sterken en raak ik meer opgewassen tegen het moederschap. Maak wandelingen
met de kinderwagen en ga zelfs de stad weer in om te winkelen. Mijn kracht
keert terug en daarmee mijn vrolijkheid.
Ik
haal mijn boodschappen op de fiets nu ik geen auto meer heb. Ik trap de heuvel
op en ga mèt de boodschappen gelukkig de heuvel weer af. Ik hoop dat ik het
kennisje van Peter niet tegenkom die, volgens de verhalen, in mijn autootje
rijdt. Stel je voor dat ze op hetzelfde tijdstip in dezelfde winkel de
boodschappen haalt als ik. Zij lekker in mijn auto en ik maar fietsen denk ik
boosaardig. Ik kom haar gelukkig nooit tegen.
De
kinderen hebben vriendjes en vriendinnetjes op de camping en aan het einde van
het seizoen krijgt Mark een uitnodiging voor een verjaardagsfeestje. Hij heeft
gevraagd of Peter hem ernaartoe wil brengen, maar die komt niet opdagen en als
Mark hem opbelt krijgt hij geen gehoor. Het wordt later en later. Dan Opa maar
vragen of hij hem weg kan brengen. Gezamenlijk stappen we in zijn autootje.
Mark en ik achterin en Tommy naast mijn vader. Vanaf de hoofdweg is er een
verharde weg die ophoudt bij de ingang van de camping. Vrolijk rijden we over
de toegangsweg tot we voor ons het bestelbusje van Peter zien opdagen. Hij komt
met een noodvaart frontaal op ons af rijden. Ik zie mijn vader verstarren, maar
hij haalt de voet niet van het gaspedaal en rijdt vastberaden rechtshoudend
door. Mijn handen klampen zich vast aan de rand van de zitting. Vlak voor hij
een botsing veroorzaakt, gooit Peter het stuur om en schiet rakelings langs ons
heen. We zijn perplex. Onvoorstelbaar we houden het niet voor mogelijk wat we
hier hebben ervaren. Hij zal toch zeker wel weten dat de kinderen ook in de
auto zitten. Heeft hij dit zo gepland? Ik zit te trillen van de zenuwen. We
brengen Mark naar zijn vriendinnetje en we zullen hem later op de avond weer
ophalen.
Op
de terugweg, zonder Mark, zit Tommy weer naast Opa en ik zit achterin.
“Jullie
zijn allemaal bang voor hem. Dat geeft hem alleen maar meer kans tot agressief
gedrag. Het enige dat hij heeft is een hoop branie en praatjes. Jullie moeten
niet bang voor hem zijn,” zegt mijn
vader. Met ‘jullie’ bedoelt hij vooral mijn moeder en ik.
Als
we bij mijn flatje arriveren staat Peter ons op te wachten achter zijn
bestelwagen. Ik durf de auto niet uit en mag dat ook niet van mijn vader en
Tommy.
“Blijf
jij nou maar zitten,” zeggen ze.
Ze
stappen uit de auto. Ik hoor dat Peter tegen mijn vader schreeuwt dat hij zijn
kinderen heeft ontvoert. Als ik niet zo vol emotie zat, zou ik kunnen zien dat
dit een volstrekt belachelijke situatie is, ‘zijn kinderen ontvoerd…’. Die man
is volkomen doorgeslagen. Mijn vader, zo vredelievend en zacht van karakter,
heeft zich nu breed gemaakt en staat furieus oog in oog met Peter in een
woordenwisseling. Tommy staat er op het oog rustig naast en houdt hen strak in
de gaten. Ik hoor de woorden heen en weer flitsen tot ze, nog steeds vol
boosheid zich omdraaien. Ik slaak een zucht van verlichting. We praten nog wat
na in de auto terwijl Peter met zijn busje verdwijnt. Tommy en ik stappen uit
en gaan ons flatje in. Later op de avond halen we Mark weer op.
Die
avond is het feest boven het hoofd van mijn ouders hij schreeuwt dat hij de
hele familie van kant zal maken en andere dreigementen onder het geweld van
harde muziek. Mijn ouders hebben het zwaar te verduren.
De
school is begonnen en ik krijg het druk. Het is heerlijk zo bezig te kunnen
zijn. Ik kan daardoor alle ellende een beetje naar de achtergrond proberen te
schuiven. Maar dromen laten zich niet beteugelen. Ik zie dat Peter als een
vlieg tegen de muur van het appartement opklimt en met boze ogen over het
balkon in de kamer kijkt, zwaaiend met
een bierfles in zijn hand. De droom is zo echt, het lijkt bijna werkelijkheid.
Als ik wakker word kijk ik vanaf mijn uitgeklapte stoelbed naar het raam. Het is onmogelijk wat waarheid
lijkt te zijn. De angst heeft me even te pakken. Maar de realiteit wint het en
ik val weer in slaap.
Ik
heb de schilderlessen weer op kunnen pakken. Als ik het zuinig aan doe moet dat
financieel haalbaar zijn. Ik heb altijd met kleine bedragen rond kunnen komen,
dus nu moet dat ook lukken.
De
relatie van Klaas, een docent van de schilderschool is ook beëindigd. Zijn
vriendin is bezig haar spullen bij elkaar te pakken en zij gaan op
vriendschappelijk wijze uit elkaar. We kennen elkaar al langer, maar door deze
situatie zijn er andere raakvlakken en is er herkenning. Ik ga bij hem op
bezoek en binnen de kortste keren ben ik hopeloos verliefd. Hij staat voor
alles wat ik in een relatie heb gemist. De vele fantasieën over gemiste kansen
en mogelijkheden lijken zich in hem waar te maken.
Als
hij zijn expositie in een groot hotel even buiten onze woonplaats in gaat
richten mag ik met hem mee om te helpen. Ik kom in een heel andere wereld
terecht. Een wereld die mij zo boeit en onwaarschijnlijk interessant lijkt.
Beiden hebben we in eerste instantie niet de behoefte een vaste relatie aan te
gaan, maar alles wat er wel is, is sprookjesachtig bijna niet realistisch in
mijn ogen. Geen onverschilligheden, maar een gevoel van gehoord worden. Respect
voor elkaars doen en laten, dat ik niet meer kende. Hij gaat mijn leven
beheersen en ik kan er nauwelijks los van komen. Het overspoelt en overweldigt
me. Ik leef van de ene dag in de andere constant op zoek naar verwerkelijking
van iets dat buiten mijzelf aanwezig lijkt te zijn, iets dat ik me eigen wil
maken. Ik klamp mij eraan vast als een laatste strohalm. En al gauw begin ik
een behoorlijke claim op hem te leggen. Ik weet wel dat, wat ik wil niet klopt
met wat ik doe en word heen en weer geslingerd in voortdurende onrust.
De
kinderen hebben er een probleem bij. Peter vraagt regelmatig of ik al een
nieuwe vriend heb en zij durven het hem niet te bekennen uit angst voor
represailles. Ook dat weet ik, maar het is me onmogelijk afstand te nemen van
mijn heftige emoties.
Als
ik bij Klaas kan zijn voel ik me een heel ander mens. Gelijktijdig is er een
enorme spanning. Ik heb het gevoel te moeten beantwoorden aan iets dat ik niet
waar kan maken. Ik ben doodsbang hem te verliezen. Genietend van de goede
momenten verval ik in depressies van angst om hem kwijt te raken en voel me
eenzaam als hij niet bij mij is. De toppen van de berg zijn hoog en de dalen
diep.
1967
Peter gaat al een tijdje niet
meer mee naar de kerk. Ik heb daar wel begrip voor. Als ik eerlijk ben, weet ik dat het voor mij
ook steeds moeilijker wordt om te gaan.
Nu Tommy een half jaar oud is, geef ik de moed op om door te gaan met
mijn kerkelijke activiteiten. Het eerste halfjaar was ik te moe en te druk, nu
ben ik er zo aan ontwend dat het me minder belangrijk lijkt. Ik vraag mezelf
steeds meer af. De dingen in de bijbel worden zo letterlijk geïnterpreteerd en
zijn daardoor zo onwaarschijnlijk in deze tijd van wetenschappelijke
verklaringen. Ik kan niet meer geloven in dingen die zo onwaarschijnlijk zijn. Ik
heb gewoon geen zin om me nog te verdiepen in wonderen en dogma’s en in wat ik
wel of niet zou moeten of mogen doen. Ik leg liever alles naast me neer. Er is
niets meer over van de diepgevoelde ervaringen uit mijn kindertijd. Het leven
is al moeilijk genoeg.
Ik haal een vers worstje bij de
slager. Varkensvlees aten we nooit, ook dat was verboden en een van de vele
leerstukken. Ik stap bij Annelies naar
binnen om te vragen hoe lang ik het moet braden. In het begin voel ik me
schuldig, de gewoonten en verplichtingen zijn diep geworteld. Ik ga me steeds
minder houden aan dat wat van bovenaf wordt opgelegd en ik voel me vrij om te
doen en laten wat ik wil. Ook op de zaterdag, waarop ik niet winkelen, werken
of kopen mag, ga ik mijn eigen gangetje. Ik zie er het nut niet meer van in.
Johan en Annelies zijn gezellige
buurtjes. Ze hebben een jongetje die een jaar ouder is dan Tommy. We hebben een
babyfoonlijntje gespannen tussen onze huizen. Zo kunnen we alle geluidjes van
onze zoon in de gaten houden en omgekeerd als zij bij ons langskomen.
We gaan op verjaarsvisite bij
hen. Het is heel gezellig, er zijn geamuseerde gesprekken en Peter drinkt na lange
tijd weer een pilsje, of misschien wel meerdere pilsjes, teveel.
‘s Nachts worden we wakker,
Peter voelt zich ziek, hij zit op de rand van het bed en telt de doperwtjes die
in de emmer voor hem liggen. Ja, dat
zijn de gevolgen van teveel drinken en er niet meer tegen kunnen. Ik heb het
nog niet eerder meegemaakt en moet erom lachen.
Om een extraatje te verdienen
gaat hij regelmatig ‘s avonds en op zaterdag beunhazen. Het geld dat hij
daarmee verdient zie ik nooit. Het loon van zijn baas is voor de huishouding en
hij krijgt daar zakgeld van. Dat kan ik mijzelf niet permitteren. Af en toe
koopt hij iets extra’s wat hij belangrijk vindt zoals geluidsapparatuur en
platen.
Ik kom net niet tekort aan het
weekloon, maar ermee rondkomen valt niet mee.
Regelmatig moet ik dingen van het boodschappenlijstje schrappen. Ik leg
alles wat per maand of jaar betaald moet worden weg, zoals ik van mijn moeder
geleerd heb en houd vijfenveertig gulden over om boodschappen van te doen. Nu
met een baby erbij is het leven ook duurder geworden. Ik moet er toch maar eens
met Peter over praten. Misschien kan hij af en toe wat bijdragen aan het huishouden.
Ik laat hem een
boodschappenbriefje met de prijzen zien om mijn woorden kracht bij te zetten.
Volgens mij is dat duidelijk genoeg. Hij kijkt er nauwelijks naar en antwoordt:
“Als je mij nou vijf gulden
zakgeld geeft in plaats van zeven vijftig, zou het dan beter uitkomen.”
Daar heb ik niet op gerekend,
het scheelt een rijksdaalder. Ik had gehoopt dat hij wat zou gaan afdragen van
het geld dat hij extra verdient. Ik heb weer het idee dat ik direct moet
antwoorden omdat ik niet gewend ben om te zeggen dat ik erover na zal denken en
weet niets anders te melden dan dat ik er akkoord mee ga en dat het toch iets
zal schelen. Ik ben er een beetje ontevreden over en daar blijft het bij.
Ik
ben jarig. ’s Morgens ga ik naar school en ’s middags krijg ik visite. Een
oudere buurvrouw komt ook een kopje koffie drinken met een gebakje. Ze heeft
sinds kort haar man verloren en is erg verdrietig.
Regelmatig
vertelt ze me hetzelfde: “ik ben blij dat ik mijn stofdoek nog heb.”
Wat
lijkt me dat triest om een stofdoek zo belangrijk te vinden. Met stofdoeken kan
ik me totaal niet bezighouden. Dat is voor mij slechts bittere noodzaak, maar
zij is blij dat ze af en toe haar hart bij mij kan luchten.
Mijn
schoonfamilie is ook present. Tommy komt uit school binnen met de verjaarspost.
Er zit een envelop bij van Peter. Verwonderd kijk ik ernaar en maak hem open.
Op de binnenkant van het gebloemde kaartje
lees ik:
‘
Dit is je laatste verjaardag.’
Ik
ben sprakeloos. Het slaat in als een bom. Hij heeft bereikt wat hij wil. Deze wens
gaat mijn hele verjaardag beheersen. In een eerste reactie verscheur ik de
kaart, maar later bedenk ik me en plak hem weer netjes met plakband aan elkaar.
Ik zal hiermee naar de politie gaan. Ik heb met dit dreigement iets tastbaars
in handen. Misschien kan ik daardoor hulp van de politie krijgen. Al heeft het
bezoek nog zoveel begrip voor mijn emotie toch kan ik iedereen de deur wel
uitkijken. Ik ben totaal niet meer aanwezig in de gesprekken en iedere keer als
ik een diesel hoor sta ik dwangmatig op om te kijken of het busje van Peter
voorbij rijdt, terwijl ik doe alsof er niet zoveel aan de hand is en daarmee de
schijn probeer op te houden.
Mijn
schoonfamilie gaat eindelijk naar huis en ze verzekeren mij dat ik een beroep
op hen kan doen. Helaas is mijn affiniteit met hen nooit zo groot geweest dat
ik daar graag gebruik van zal maken, maar zeker is dat ik hun goodwill waardeer.
Ik ben opgelucht als iedereen weg is.
Die
avond ben ik een klein beetje afgekickt van de spanning en het gaat wel weer.
Rina is er met verschillende collega-vrienden die mij liefdevol in hun groep
opnemen. Ik ken hen al langer van de verjaardagen bij Rina. De enige vrienden
die ik zelf dacht te hebben, waarvan ik hoopte ze te kunnen behouden, laten het
afweten. Het raakt me diep.
blz.74